weefselleer
Dutch (Brabantic)
/ˈʋeːf.səˌleːr/
noun
Definitions
- histology study of tissue and tissue structures
Etymology
Compound from Dutch, Flemish weefsel (tissue) + Dutch, Flemish leer (doctrine, teaching, discipline).
Origin
Dutch (Brabantic)
leer
Gloss
doctrine, teaching, discipline
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Monroeleer Dutch, Flemish
- affectenleer Dutch, Flemish
- bindweefsel Dutch, Flemish
- cabretleer Dutch, Flemish
- erfelijkheidsleer Dutch, Flemish
- fabelleer Dutch, Flemish
- geitenleer Dutch, Flemish
- goudleer Dutch, Flemish
- kennisleer Dutch, Flemish
- klankleer Dutch, Flemish
- leer Dutch, Flemish
- leerlooien Dutch, Flemish
- leermening Dutch, Flemish
- leernicht Dutch, Flemish
- leerstellig Dutch, Flemish
- leerstelling Dutch, Flemish
- leerstelsel Dutch, Flemish
- leerstuk Dutch, Flemish
- levensleer Dutch, Flemish
- littekenweefsel Dutch, Flemish
- maatschappijleer Dutch, Flemish
- rassenleer Dutch, Flemish
- spraakleer Dutch, Flemish
- stromingsleer Dutch, Flemish
- tuigleer Dutch, Flemish
- vaatweefsel Dutch, Flemish
- vergifleer Dutch, Flemish
- vergiftleer Dutch, Flemish
- verzamelingenleer Dutch, Flemish
- vetleer Dutch, Flemish
- voedingsleer Dutch, Flemish
- vormenleer Dutch, Flemish
- vormleer Dutch, Flemish
- weefsel Dutch, Flemish
- weven Dutch, Flemish
- zeemleer Dutch, Flemish
- zinsleer Dutch, Flemish
- leder Middle Dutch
- leer
- weven
- weefsel
- vetleer
- zeemleer
- zinsleer
- tuigleer
- goudleer
- leerstuk
- vormleer
- klankleer
- leernicht
- fabelleer
- leermening
- rassenleer
- levensleer
- Monroeleer
- vergifleer
- vormenleer
- cabretleer
- leerlooien
- geitenleer
- kennisleer
- spraakleer
- vergiftleer
- bindweefsel
- leerstelsel
- leerstellig
- vaatweefsel
- affectenleer
- leerstelling
- voedingsleer
- stromingsleer
- littekenweefsel
- maatschappijleer
- erfelijkheidsleer
- verzamelingenleer