hoogbouw
Dutch (Brabantic)
/ˈɦoːx.bɑu̯/
noun
Definitions
- (collective) high-rise buildings
- (chiefly) high-rise, tall building
Etymology
Compound from Dutch, Flemish hoog (high) + Dutch, Flemish bouw (construction, building, cultivation, build, engineering discipline, contruction, growth).
Origin
Dutch (Brabantic)
bouw
Gloss
construction, building, cultivation, build, engineering discipline, contruction, growth
Concept
Semantic Field
The house
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
舎
Emoji
🏘️ 🏙️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Hoogduits Dutch, Flemish
- aanbouw Dutch, Flemish
- akkerbouw Dutch, Flemish
- bosbouw Dutch, Flemish
- bouw Dutch, Flemish
- bouwgedrocht Dutch, Flemish
- bouwgewrocht Dutch, Flemish
- bouwkunde Dutch, Flemish
- bouwterrein Dutch, Flemish
- bouwval Dutch, Flemish
- bouwwerk Dutch, Flemish
- bovenbouw Dutch, Flemish
- civielbouw Dutch, Flemish
- hogedrukpan Dutch, Flemish
- hoog Dutch, Flemish
- hoogachtend Dutch, Flemish
- hoogdoorlaatfilter Dutch, Flemish
- hooggebergte Dutch, Flemish
- hooggerechtshof Dutch, Flemish
- hooghartig Dutch, Flemish
- hoogheemraadschap Dutch, Flemish
- hoogheid Dutch, Flemish
- hoogland Dutch, Flemish
- hoogleraar Dutch, Flemish
- hoogmis Dutch, Flemish
- hoogpolig Dutch, Flemish
- hoogspanning Dutch, Flemish
- hoogstand Dutch, Flemish
- hoogte Dutch, Flemish
- hoogverraad Dutch, Flemish
- hoogwaardig Dutch, Flemish
- hoogwerker Dutch, Flemish
- hoogzwanger Dutch, Flemish
- huizenbouw Dutch, Flemish
- landbouw Dutch, Flemish
- lichaamsbouw Dutch, Flemish
- middenbouw Dutch, Flemish
- mijnbouw Dutch, Flemish
- nieuwbouw Dutch, Flemish
- ombouw Dutch, Flemish
- omhoog Dutch, Flemish
- onderbouw Dutch, Flemish
- ooftbouw Dutch, Flemish
- opbouw Dutch, Flemish
- ophogen Dutch, Flemish
- revolutiebouw Dutch, Flemish
- scheepbouw Dutch, Flemish
- scheepsbouw Dutch, Flemish
- speculatiebouw Dutch, Flemish
- torenhoog Dutch, Flemish
- tuinbouw Dutch, Flemish
- uitbouw Dutch, Flemish
- vlootbouw Dutch, Flemish
- wegenbouw Dutch, Flemish
- wijnbouw Dutch, Flemish
- woningbouw Dutch, Flemish
- zinsbouw Dutch, Flemish
- boplang Indonesian
- bouw Middle Dutch
- hooch Middle Dutch
- hoog Afrikaans
- hoog
- bouw
- opbouw
- omhoog
- hoogte
- ombouw
- bouwval
- aanbouw
- hoogmis
- uitbouw
- bosbouw
- ophogen
- bouwwerk
- hoogland
- landbouw
- hoogheid
- zinsbouw
- ooftbouw
- mijnbouw
- tuinbouw
- wijnbouw
- Hoogduits
- bouwkunde
- torenhoog
- bovenbouw
- hoogpolig
- onderbouw
- akkerbouw
- vlootbouw
- wegenbouw
- hoogstand
- nieuwbouw
- scheepbouw
- hoogleraar
- civielbouw
- hooghartig
- middenbouw
- huizenbouw
- hoogwerker
- woningbouw
- hoogachtend
- hoogzwanger
- hoogverraad
- hogedrukpan
- scheepsbouw
- hoogwaardig
- bouwterrein
- bouwgedrocht
- hoogspanning
- lichaamsbouw
- hooggebergte
- bouwgewrocht
- revolutiebouw
- speculatiebouw
- hooggerechtshof
- hoogheemraadschap
- hoogdoorlaatfilter