hoogleraar
Dutch (Brabantic)
/ˌɦoːxˈleː.raːr/
noun
Definitions
- professor
Etymology
Compound from Dutch, Flemish hoog (high) + Dutch, Flemish leraar.
Origin
Dutch (Brabantic)
leraar
Gloss
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Hoogduits Dutch, Flemish
- hogedrukpan Dutch, Flemish
- hoog Dutch, Flemish
- hoogachtend Dutch, Flemish
- hoogbouw Dutch, Flemish
- hoogdoorlaatfilter Dutch, Flemish
- hooggebergte Dutch, Flemish
- hooggerechtshof Dutch, Flemish
- hooghartig Dutch, Flemish
- hoogheemraadschap Dutch, Flemish
- hoogheid Dutch, Flemish
- hoogland Dutch, Flemish
- hoogleraarschap Dutch, Flemish
- hoogmis Dutch, Flemish
- hoogpolig Dutch, Flemish
- hoogspanning Dutch, Flemish
- hoogstand Dutch, Flemish
- hoogte Dutch, Flemish
- hoogverraad Dutch, Flemish
- hoogwaardig Dutch, Flemish
- hoogwerker Dutch, Flemish
- hoogzwanger Dutch, Flemish
- leraar Dutch, Flemish
- leraarskamer Dutch, Flemish
- lerarenkamer Dutch, Flemish
- leren Dutch, Flemish
- muziekleraar Dutch, Flemish
- omhoog Dutch, Flemish
- ophogen Dutch, Flemish
- sportleraar Dutch, Flemish
- torenhoog Dutch, Flemish
- zangleraar Dutch, Flemish
- hooch Middle Dutch
- leeraer Middle Dutch
- hoog Afrikaans
- leraar Afrikaans
- hoog
- leren
- hoogte
- omhoog
- leraar
- hoogmis
- ophogen
- hoogbouw
- hoogland
- hoogheid
- Hoogduits
- torenhoog
- hoogpolig
- hoogstand
- zangleraar
- hoogwerker
- hooghartig
- hoogachtend
- hoogzwanger
- hoogverraad
- hogedrukpan
- sportleraar
- hoogwaardig
- hoogspanning
- leraarskamer
- muziekleraar
- lerarenkamer
- hooggebergte
- hoogleraarschap
- hooggerechtshof
- hoogheemraadschap
- hoogdoorlaatfilter