uitbouw
Dutch (Brabantic)
noun
Definitions
- annex, extension to a building
Etymology
Prefix from Dutch, Flemish bouw (construction, building, cultivation, build, engineering discipline, contruction, growth).
Origin
Dutch (Brabantic)
bouw
Gloss
construction, building, cultivation, build, engineering discipline, contruction, growth
Concept
Semantic Field
The house
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
舎
Emoji
🏘️ 🏙️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanbouw Dutch, Flemish
- akkerbouw Dutch, Flemish
- bosbouw Dutch, Flemish
- bouw Dutch, Flemish
- bouwgedrocht Dutch, Flemish
- bouwgewrocht Dutch, Flemish
- bouwkunde Dutch, Flemish
- bouwterrein Dutch, Flemish
- bouwval Dutch, Flemish
- bouwwerk Dutch, Flemish
- bovenbouw Dutch, Flemish
- civielbouw Dutch, Flemish
- hoogbouw Dutch, Flemish
- huizenbouw Dutch, Flemish
- landbouw Dutch, Flemish
- lichaamsbouw Dutch, Flemish
- middenbouw Dutch, Flemish
- mijnbouw Dutch, Flemish
- nieuwbouw Dutch, Flemish
- ombouw Dutch, Flemish
- onderbouw Dutch, Flemish
- ooftbouw Dutch, Flemish
- opbouw Dutch, Flemish
- revolutiebouw Dutch, Flemish
- scheepbouw Dutch, Flemish
- scheepsbouw Dutch, Flemish
- speculatiebouw Dutch, Flemish
- tuinbouw Dutch, Flemish
- vlootbouw Dutch, Flemish
- wegenbouw Dutch, Flemish
- wijnbouw Dutch, Flemish
- woningbouw Dutch, Flemish
- zinsbouw Dutch, Flemish
- boplang Indonesian
- bouw Middle Dutch
- bouw
- opbouw
- ombouw
- bouwval
- aanbouw
- bosbouw
- bouwwerk
- landbouw
- zinsbouw
- hoogbouw
- ooftbouw
- mijnbouw
- tuinbouw
- wijnbouw
- bouwkunde
- bovenbouw
- onderbouw
- akkerbouw
- vlootbouw
- wegenbouw
- nieuwbouw
- scheepbouw
- civielbouw
- middenbouw
- huizenbouw
- woningbouw
- scheepsbouw
- bouwterrein
- bouwgedrocht
- lichaamsbouw
- bouwgewrocht
- revolutiebouw
- speculatiebouw