zinsbouw
Dutch (Brabantic)
/ˈzɪns.bɑu̯/
noun
Definitions
- (grammar) syntax, sentence structure grammatical structure
Etymology
Affix from Dutch, Flemish zin (sense, desire, meaning, sentence, willingness, appetite, intention, eagerness, clause, desires) + Dutch, Flemish bouw (construction, building, cultivation, build, engineering discipline, contruction, growth).
Origin
Dutch (Brabantic)
bouw
Gloss
construction, building, cultivation, build, engineering discipline, contruction, growth
Concept
Semantic Field
The house
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
舎
Emoji
🏘️ 🏙️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanbouw Dutch, Flemish
- afzinnig Dutch, Flemish
- akkerbouw Dutch, Flemish
- alleszins Dutch, Flemish
- anderszins Dutch, Flemish
- bijzin Dutch, Flemish
- bosbouw Dutch, Flemish
- bouw Dutch, Flemish
- bouwgedrocht Dutch, Flemish
- bouwgewrocht Dutch, Flemish
- bouwkunde Dutch, Flemish
- bouwterrein Dutch, Flemish
- bouwval Dutch, Flemish
- bouwwerk Dutch, Flemish
- bovenbouw Dutch, Flemish
- burgerzin Dutch, Flemish
- civielbouw Dutch, Flemish
- dubbelzinnig Dutch, Flemish
- enigszins Dutch, Flemish
- geenszins Dutch, Flemish
- gemeenschapszin Dutch, Flemish
- hoofdzin Dutch, Flemish
- hoogbouw Dutch, Flemish
- huizenbouw Dutch, Flemish
- landbouw Dutch, Flemish
- lichaamsbouw Dutch, Flemish
- meerzinnig Dutch, Flemish
- middenbouw Dutch, Flemish
- mijnbouw Dutch, Flemish
- nieuwbouw Dutch, Flemish
- ombouw Dutch, Flemish
- omstandigheidszin Dutch, Flemish
- onderbouw Dutch, Flemish
- onzin Dutch, Flemish
- ooftbouw Dutch, Flemish
- opbouw Dutch, Flemish
- reukzin Dutch, Flemish
- revolutiebouw Dutch, Flemish
- scheepbouw Dutch, Flemish
- scheepsbouw Dutch, Flemish
- smaakzin Dutch, Flemish
- speculatiebouw Dutch, Flemish
- tegenzin Dutch, Flemish
- tuinbouw Dutch, Flemish
- uitbouw Dutch, Flemish
- vlootbouw Dutch, Flemish
- volzin Dutch, Flemish
- voorbeeldzin Dutch, Flemish
- waanzin Dutch, Flemish
- weerzin Dutch, Flemish
- wegenbouw Dutch, Flemish
- werkelijkheidszin Dutch, Flemish
- wijnbouw Dutch, Flemish
- woningbouw Dutch, Flemish
- zin Dutch, Flemish
- zingeving Dutch, Flemish
- zinloos Dutch, Flemish
- zinnebeeld Dutch, Flemish
- zinnelijk Dutch, Flemish
- zinneloos Dutch, Flemish
- zinnenprikkelend Dutch, Flemish
- zinnespel Dutch, Flemish
- zinnig Dutch, Flemish
- zinsbegoocheling Dutch, Flemish
- zinsdeel Dutch, Flemish
- zinsleer Dutch, Flemish
- zinspreuk Dutch, Flemish
- zinsverbijstering Dutch, Flemish
- zintuig Dutch, Flemish
- zinvol Dutch, Flemish
- boplang Indonesian
- bouw Middle Dutch
- sin Middle Dutch
- -s- Afrikaans
- bou Afrikaans
- sin Afrikaans
- sinsbou Afrikaans
- zin
- bouw
- onzin
- zinvol
- opbouw
- bijzin
- ombouw
- volzin
- zinnig
- bouwval
- uitbouw
- weerzin
- aanbouw
- waanzin
- bosbouw
- reukzin
- zinloos
- zintuig
- zinsleer
- ooftbouw
- tuinbouw
- afzinnig
- wijnbouw
- bouwwerk
- tegenzin
- zinsdeel
- mijnbouw
- hoofdzin
- smaakzin
- hoogbouw
- landbouw
- zingeving
- zinnespel
- akkerbouw
- wegenbouw
- bouwkunde
- bovenbouw
- zinnelijk
- enigszins
- onderbouw
- geenszins
- zinneloos
- vlootbouw
- nieuwbouw
- burgerzin
- zinspreuk
- alleszins
- civielbouw
- middenbouw
- huizenbouw
- woningbouw
- zinnebeeld
- anderszins
- scheepbouw
- meerzinnig
- scheepsbouw
- bouwterrein
- lichaamsbouw
- dubbelzinnig
- bouwgedrocht
- bouwgewrocht
- voorbeeldzin
- revolutiebouw
- speculatiebouw
- gemeenschapszin
- zinsbegoocheling
- zinnenprikkelend
- omstandigheidszin
- werkelijkheidszin
- zinsverbijstering