opbouw
Dutch (Brabantic)
/ˈɔ(p).bɑu̯/
noun
Definitions
- structure
- construction
- (nautical) fin, sail dorsal tower of a submarine
Etymology
Compound from Dutch, Flemish op (up, on, onto, gone, at) + Dutch, Flemish bouw (construction, building, cultivation, build, engineering discipline, contruction, growth).
Origin
Dutch (Brabantic)
bouw
Gloss
construction, building, cultivation, build, engineering discipline, contruction, growth
Concept
Semantic Field
The house
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
舎
Emoji
🏘️ 🏙️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- upsee English
- aanbouw Dutch, Flemish
- achterop Dutch, Flemish
- akkerbouw Dutch, Flemish
- bergop Dutch, Flemish
- bosbouw Dutch, Flemish
- bouw Dutch, Flemish
- bouwgedrocht Dutch, Flemish
- bouwgewrocht Dutch, Flemish
- bouwkunde Dutch, Flemish
- bouwterrein Dutch, Flemish
- bouwval Dutch, Flemish
- bouwwerk Dutch, Flemish
- bovenbouw Dutch, Flemish
- civielbouw Dutch, Flemish
- hardop Dutch, Flemish
- hoogbouw Dutch, Flemish
- huizenbouw Dutch, Flemish
- landbouw Dutch, Flemish
- lichaamsbouw Dutch, Flemish
- luidop Dutch, Flemish
- middenbouw Dutch, Flemish
- mijnbouw Dutch, Flemish
- nieuwbouw Dutch, Flemish
- ombouw Dutch, Flemish
- onderbouw Dutch, Flemish
- ooftbouw Dutch, Flemish
- op Dutch, Flemish
- opbellen Dutch, Flemish
- opbergen Dutch, Flemish
- opbiechten Dutch, Flemish
- opblazen Dutch, Flemish
- opblijven Dutch, Flemish
- opbloeien Dutch, Flemish
- opbod Dutch, Flemish
- opbokken Dutch, Flemish
- opbouwen Dutch, Flemish
- opbrengen Dutch, Flemish
- opbruisen Dutch, Flemish
- opdagen Dutch, Flemish
- opdelen Dutch, Flemish
- opdienen Dutch, Flemish
- opdiepen Dutch, Flemish
- opdoeken Dutch, Flemish
- opdoemen Dutch, Flemish
- opdoen Dutch, Flemish
- opdoffen Dutch, Flemish
- opdonder Dutch, Flemish
- opdonderen Dutch, Flemish
- opdragen Dutch, Flemish
- opdraven Dutch, Flemish
- opdringen Dutch, Flemish
- opdrinken Dutch, Flemish
- opduiken Dutch, Flemish
- opeens Dutch, Flemish
- opeisen Dutch, Flemish
- opeten Dutch, Flemish
- opflikkeren Dutch, Flemish
- opfokken Dutch, Flemish
- opfrissen Dutch, Flemish
- opgaan Dutch, Flemish
- opgave Dutch, Flemish
- opgeven Dutch, Flemish
- opgooien Dutch, Flemish
- opgraven Dutch, Flemish
- opgroeien Dutch, Flemish
- ophangen Dutch, Flemish
- opheffen Dutch, Flemish
- ophelderen Dutch, Flemish
- ophelpen Dutch, Flemish
- ophemelen Dutch, Flemish
- ophitsen Dutch, Flemish
- ophoepelen Dutch, Flemish
- ophoesten Dutch, Flemish
- ophogen Dutch, Flemish
- ophokken Dutch, Flemish
- ophouden Dutch, Flemish
- opjutten Dutch, Flemish
- opkalefateren Dutch, Flemish
- opkankeren Dutch, Flemish
- opkijken Dutch, Flemish
- opkikkeren Dutch, Flemish
- opklaren Dutch, Flemish
- opklimmen Dutch, Flemish
- opknappen Dutch, Flemish
- opknopen Dutch, Flemish
- opkomen Dutch, Flemish
- opkrikken Dutch, Flemish
- oplaaien Dutch, Flemish
- opladen Dutch, Flemish
- oplawaai Dutch, Flemish
- opleiden Dutch, Flemish
- opletten Dutch, Flemish
- opleuken Dutch, Flemish
- opleven Dutch, Flemish
- opleveren Dutch, Flemish
- oplichten Dutch, Flemish
- oplopen Dutch, Flemish
- oplossen Dutch, Flemish
- opluchten Dutch, Flemish
- opmachtigen Dutch, Flemish
- opmaken Dutch, Flemish
- opmerken Dutch, Flemish
- opnaaien Dutch, Flemish
- opnemen Dutch, Flemish
- opnoemen Dutch, Flemish
- opofferen Dutch, Flemish
- oppakken Dutch, Flemish
- oppassen Dutch, Flemish
- oppeuzelen Dutch, Flemish
- oppoetsen Dutch, Flemish
- oppotten Dutch, Flemish
- opraken Dutch, Flemish
- oprapen Dutch, Flemish
- oprichten Dutch, Flemish
- oprijzen Dutch, Flemish
- oproepen Dutch, Flemish
- oprollen Dutch, Flemish
- oprotten Dutch, Flemish
- opruimen Dutch, Flemish
- oprukken Dutch, Flemish
- opscharen Dutch, Flemish
- opschepen Dutch, Flemish
- opscheppen Dutch, Flemish
- opscheren Dutch, Flemish
- opschieten Dutch, Flemish
- opschonen Dutch, Flemish
- opschorten Dutch, Flemish
- opschrift Dutch, Flemish
- opschrijven Dutch, Flemish
- opschrikken Dutch, Flemish
- opschudden Dutch, Flemish
- opslaan Dutch, Flemish
- opsluiten Dutch, Flemish
- opsnuiven Dutch, Flemish
- opsodemieteren Dutch, Flemish
- opsommen Dutch, Flemish
- opsouperen Dutch, Flemish
- opspannen Dutch, Flemish
- opspatten Dutch, Flemish
- opsporen Dutch, Flemish
- opspringen Dutch, Flemish
- opstaan Dutch, Flemish
- opstappen Dutch, Flemish
- opstarten Dutch, Flemish
- opsteken Dutch, Flemish
- opstellen Dutch, Flemish
- opstijgen Dutch, Flemish
- opstoot Dutch, Flemish
- opsturen Dutch, Flemish
- optekenen Dutch, Flemish
- optellen Dutch, Flemish
- optiefen Dutch, Flemish
- optillen Dutch, Flemish
- optreden Dutch, Flemish
- optrekken Dutch, Flemish
- optrommelen Dutch, Flemish
- optuigen Dutch, Flemish
- optyfen Dutch, Flemish
- opvallen Dutch, Flemish
- opvarende Dutch, Flemish
- opvatten Dutch, Flemish
- opvijzelen Dutch, Flemish
- opvoeden Dutch, Flemish
- opvoeren Dutch, Flemish
- opvolgen Dutch, Flemish
- opvreten Dutch, Flemish
- opwaarderen Dutch, Flemish
- opwaarts Dutch, Flemish
- opwachten Dutch, Flemish
- opwarmen Dutch, Flemish
- opwekken Dutch, Flemish
- opwinden Dutch, Flemish
- opzadelen Dutch, Flemish
- opzetten Dutch, Flemish
- opzoeken Dutch, Flemish
- opzoomeren Dutch, Flemish
- opzouten Dutch, Flemish
- opzwellen Dutch, Flemish
- opzwepen Dutch, Flemish
- rechtop Dutch, Flemish
- revolutiebouw Dutch, Flemish
- scheepbouw Dutch, Flemish
- scheepsbouw Dutch, Flemish
- speculatiebouw Dutch, Flemish
- tuinbouw Dutch, Flemish
- uitbouw Dutch, Flemish
- vlootbouw Dutch, Flemish
- voorop Dutch, Flemish
- weder Dutch, Flemish
- wederopbouw Dutch, Flemish
- wederopbouwmissie Dutch, Flemish
- wegenbouw Dutch, Flemish
- wijnbouw Dutch, Flemish
- woningbouw Dutch, Flemish
- zinsbouw Dutch, Flemish
- boplang Indonesian
- bouw Middle Dutch
- op Middle Dutch
- op Afrikaans
- op
- bouw
- opbod
- weder
- luidop
- opgave
- ombouw
- opdoen
- hardop
- opeten
- opgaan
- voorop
- bergop
- opeens
- opdelen
- opstaan
- bosbouw
- oprapen
- opmaken
- opleven
- bouwval
- opslaan
- uitbouw
- optyfen
- opladen
- ophogen
- aanbouw
- rechtop
- opgeven
- opstoot
- oplopen
- opeisen
- opkomen
- opraken
- opnemen
- opdagen
- opzwepen
- oprotten
- opzouten
- tuinbouw
- opwinden
- opfokken
- ophitsen
- wijnbouw
- bouwwerk
- opduiken
- optuigen
- opvoeden
- opnaaien
- optiefen
- opklaren
- opmerken
- ophouden
- opleuken
- oprollen
- opvreten
- opdonder
- opwekken
- opknopen
- opleiden
- opsturen
- oproepen
- opbergen
- opdoffen
- hoogbouw
- opgooien
- opdraven
- opvatten
- achterop
- landbouw
- opbokken
- oppakken
- opruimen
- oplawaai
- opblazen
- opjutten
- opbellen
- oprukken
- opnoemen
- opwaarts
- opvolgen
- opbouwen
- opzetten
- opwarmen
- ophokken
- opkijken
- optellen
- ophangen
- ooftbouw
- opsporen
- opdoemen
- opgraven
- opvallen
- oppassen
- ophelpen
- mijnbouw
- opdienen
- opzoeken
- opheffen
- oplossen
- optillen
- oplaaien
- zinsbouw
- opvoeren
- opsteken
- opsommen
- opdiepen
- oppotten
- opdoeken
- oprijzen
- opletten
- optreden
- opdragen
- akkerbouw
- oppoetsen
- bouwkunde
- oprichten
- optrekken
- opwachten
- opbloeien
- opdringen
- opschrift
- opkrikken
- opstappen
- vlootbouw
- opstellen
- opgroeien
- opschonen
- opscharen
- opsnuiven
- opofferen
- opsluiten
- opleveren
- opklimmen
- opscheren
- opblijven
- opluchten
- ophoesten
- opstijgen
- wegenbouw
- opstarten
- ophemelen
- optekenen
- bovenbouw
- opbruisen
- opdrinken
- opbrengen
- opspannen
- opzadelen
- onderbouw
- oplichten
- opspatten
- opfrissen
- nieuwbouw
- opknappen
- opzwellen
- opschepen
- opvarende
- civielbouw
- middenbouw
- opkikkeren
- opdonderen
- opspringen
- opbiechten
- ophelderen
- opzoomeren
- ophoepelen
- opsouperen
- huizenbouw
- woningbouw
- opschieten
- opschudden
- scheepbouw
- opvijzelen
- opscheppen
- opkankeren
- opschorten
- oppeuzelen
- optrommelen
- opflikkeren
- opschrijven
- opwaarderen
- opmachtigen
- opschrikken
- wederopbouw
- bouwterrein
- scheepsbouw
- bouwgedrocht
- bouwgewrocht
- lichaamsbouw
- opkalefateren
- revolutiebouw
- opsodemieteren
- speculatiebouw
- wederopbouwmissie