weeral
Dutch (Brabantic)
/ˈʋeːr.ɑl/
adv
Definitions
- (Belgium) (once) again
Etymology
Compound from Dutch, Flemish weer (weather, again, back, defence, man, were, counter, unweather, resistance, defense, against) + Dutch, Flemish al (all, already, everything, omni-).
Origin
Dutch (Brabantic)
al
Gloss
all, already, everything, omni-
Concept
Semantic Field
Quantity
Ontological Category
Other
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- al Dutch, Flemish
- albedil Dutch, Flemish
- aldaar Dutch, Flemish
- aldra Dutch, Flemish
- aldus Dutch, Flemish
- algeheel Dutch, Flemish
- alhoewel Dutch, Flemish
- allang Dutch, Flemish
- alleen Dutch, Flemish
- allicht Dutch, Flemish
- almaar Dutch, Flemish
- almacht Dutch, Flemish
- aloud Dutch, Flemish
- alras Dutch, Flemish
- alsmaar Dutch, Flemish
- altemet Dutch, Flemish
- altezamen Dutch, Flemish
- althans Dutch, Flemish
- altijd Dutch, Flemish
- altoos Dutch, Flemish
- alvermogen Dutch, Flemish
- alvlees Dutch, Flemish
- alvorens Dutch, Flemish
- alweer Dutch, Flemish
- alwetend Dutch, Flemish
- alwijs Dutch, Flemish
- alzo Dutch, Flemish
- bedilal Dutch, Flemish
- bemoeial Dutch, Flemish
- borstweer Dutch, Flemish
- brandweer Dutch, Flemish
- breekal Dutch, Flemish
- desalniettemin Dutch, Flemish
- durfal Dutch, Flemish
- geheelal Dutch, Flemish
- grensweer Dutch, Flemish
- heelal Dutch, Flemish
- hondenweer Dutch, Flemish
- kwakkelweer Dutch, Flemish
- landweer Dutch, Flemish
- meestal Dutch, Flemish
- noodweer Dutch, Flemish
- onweer Dutch, Flemish
- pokkenweer Dutch, Flemish
- strandweer Dutch, Flemish
- vraagal Dutch, Flemish
- vriesweer Dutch, Flemish
- weer Dutch, Flemish
- weerbeer Dutch, Flemish
- weerbericht Dutch, Flemish
- weerbestendig Dutch, Flemish
- weerbom Dutch, Flemish
- weergeld Dutch, Flemish
- weergeven Dutch, Flemish
- weerglans Dutch, Flemish
- weerhaak Dutch, Flemish
- weerhaan Dutch, Flemish
- weerjaguar Dutch, Flemish
- weerkaart Dutch, Flemish
- weerklank Dutch, Flemish
- weerkunde Dutch, Flemish
- weerloos Dutch, Flemish
- weerman Dutch, Flemish
- weerpluim Dutch, Flemish
- weersomstandigheid Dutch, Flemish
- weerssituatie Dutch, Flemish
- weerstation Dutch, Flemish
- weersverwachting Dutch, Flemish
- weersvoorspelling Dutch, Flemish
- weervast Dutch, Flemish
- weervrouw Dutch, Flemish
- weerwolf Dutch, Flemish
- weetal Dutch, Flemish
- *wiþra Proto-Germanic
- al Middle Dutch
- al Afrikaans
- brandweer Afrikaans
- al
- alzo
- weer
- aloud
- aldus
- aldra
- alras
- altoos
- alleen
- alwijs
- aldaar
- durfal
- allang
- weetal
- almaar
- heelal
- alweer
- onweer
- altijd
- allicht
- meestal
- alvlees
- vraagal
- bedilal
- althans
- breekal
- weerbom
- almacht
- weerman
- albedil
- altemet
- alsmaar
- algeheel
- landweer
- alhoewel
- alvorens
- bemoeial
- alwetend
- weerhaak
- geheelal
- weervast
- weerwolf
- weerloos
- noodweer
- weerbeer
- weergeld
- weerhaan
- weerkunde
- brandweer
- grensweer
- weerpluim
- borstweer
- weerklank
- altezamen
- vriesweer
- weerkaart
- weerglans
- weervrouw
- weergeven
- hondenweer
- alvermogen
- strandweer
- weerjaguar
- pokkenweer
- kwakkelweer
- weerstation
- weerbericht
- weerbestendig
- weerssituatie
- desalniettemin
- weersverwachting
- weersvoorspelling
- weersomstandigheid