alleen
Dutch (Brabantic)
/ɑˈleːn/
adj
Definitions
- alone, by oneself
- lonely
Etymology
Inherited from Middle Dutch allêne inherited from Old Dutch *allēno, al + Old Dutch ēno compound from Dutch, Flemish al (all, already, everything, omni-) + Dutch, Flemish een (one, mono, a, uni-).
Origin
Dutch (Brabantic)
een
Gloss
one, mono, a, uni-
Concept
Semantic Field
Quantity
Ontological Category
Number
Kanji
一
Emoji
🕐️ 🕜️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- alone English
- alonely English
- aloneness English
- alonest English
- one English
- quirkyalone English
- stand-alone English
- aaneen Dutch, Flemish
- achtereen Dutch, Flemish
- achtereenvolgend Dutch, Flemish
- al Dutch, Flemish
- albedil Dutch, Flemish
- aldaar Dutch, Flemish
- aldra Dutch, Flemish
- aldus Dutch, Flemish
- algeheel Dutch, Flemish
- alhoewel Dutch, Flemish
- allang Dutch, Flemish
- alleenheerschappij Dutch, Flemish
- alleenheerser Dutch, Flemish
- alleenrecht Dutch, Flemish
- alleenstaand Dutch, Flemish
- allicht Dutch, Flemish
- almaar Dutch, Flemish
- almacht Dutch, Flemish
- aloud Dutch, Flemish
- alras Dutch, Flemish
- alsmaar Dutch, Flemish
- altemet Dutch, Flemish
- altezamen Dutch, Flemish
- althans Dutch, Flemish
- altijd Dutch, Flemish
- altoos Dutch, Flemish
- alvermogen Dutch, Flemish
- alvlees Dutch, Flemish
- alvorens Dutch, Flemish
- alweer Dutch, Flemish
- alwetend Dutch, Flemish
- alwijs Dutch, Flemish
- alzo Dutch, Flemish
- bedilal Dutch, Flemish
- bemoeial Dutch, Flemish
- bijeen Dutch, Flemish
- breekal Dutch, Flemish
- desalniettemin Dutch, Flemish
- durfal Dutch, Flemish
- een Dutch, Flemish
- eenakter Dutch, Flemish
- eenarmig Dutch, Flemish
- eenbrauw Dutch, Flemish
- eendaags Dutch, Flemish
- eendekker Dutch, Flemish
- eendracht Dutch, Flemish
- eenduidig Dutch, Flemish
- eeneiig Dutch, Flemish
- eenheid Dutch, Flemish
- eenhoorn Dutch, Flemish
- eenkamerig Dutch, Flemish
- eenklank Dutch, Flemish
- eenlettergrepig Dutch, Flemish
- eenling Dutch, Flemish
- eenmaal Dutch, Flemish
- eenmanszaak Dutch, Flemish
- eenoog Dutch, Flemish
- eenoudergezin Dutch, Flemish
- eenparig Dutch, Flemish
- eenpersoonsbed Dutch, Flemish
- eens Dutch, Flemish
- eensklaps Dutch, Flemish
- eentalig Dutch, Flemish
- eenvormig Dutch, Flemish
- eenvoudig Dutch, Flemish
- eenwieler Dutch, Flemish
- eenwijverij Dutch, Flemish
- eenwording Dutch, Flemish
- eenzaadlobbig Dutch, Flemish
- eenzaam Dutch, Flemish
- eenzelvig Dutch, Flemish
- eenzijdig Dutch, Flemish
- elkeen Dutch, Flemish
- enig Dutch, Flemish
- geheelal Dutch, Flemish
- heelal Dutch, Flemish
- heerschappij Dutch, Flemish
- heerser Dutch, Flemish
- iedereen Dutch, Flemish
- meestal Dutch, Flemish
- meteen Dutch, Flemish
- moeder Dutch, Flemish
- moederziel alleen Dutch, Flemish
- ondereen Dutch, Flemish
- recht Dutch, Flemish
- staand Dutch, Flemish
- vereenbaren Dutch, Flemish
- vraagal Dutch, Flemish
- weeral Dutch, Flemish
- weetal Dutch, Flemish
- ziel Dutch, Flemish
- *allaz Proto-Germanic
- allena Swedish
- ena Swedish
- allone Middle English
- antre Indonesian
- al Middle Dutch
- allêne Middle Dutch
- een Middle Dutch
- êen Middle Dutch
- al Afrikaans
- een Afrikaans
- alein Middle High German
- *allēno Old Dutch
- al Old Dutch
- also Old Dutch
- ēno Old Dutch
- anlòan Cimbrian
- eläi Alemannic German
- al
- een
- alzo
- eens
- enig
- ziel
- aldra
- recht
- alras
- aloud
- aldus
- meteen
- altoos
- bijeen
- heelal
- staand
- alwijs
- eenoog
- alweer
- moeder
- aldaar
- durfal
- altijd
- elkeen
- weeral
- allang
- weetal
- almaar
- aaneen
- almacht
- allicht
- eenmaal
- albedil
- meestal
- alvlees
- vraagal
- bedilal
- althans
- eenling
- eenheid
- eeneiig
- eenzaam
- heerser
- altemet
- breekal
- alsmaar
- algeheel
- alhoewel
- alvorens
- eendaags
- bemoeial
- eenarmig
- alwetend
- eentalig
- geheelal
- ondereen
- eenbrauw
- iedereen
- eenhoorn
- eenakter
- eenklank
- eenparig
- eenvormig
- eendekker
- eenzijdig
- eensklaps
- eenwieler
- eendracht
- achtereen
- eenzelvig
- altezamen
- eenvoudig
- eenduidig
- alvermogen
- eenkamerig
- eenwording
- vereenbaren
- eenwijverij
- alleenrecht
- eenmanszaak
- alleenstaand
- heerschappij
- alleenheerser
- eenzaadlobbig
- eenoudergezin
- eenpersoonsbed
- desalniettemin
- eenlettergrepig
- achtereenvolgend
- moederziel alleen
- alleenheerschappij