grensweer
Dutch (Brabantic)
/ˈɣrɛns.ʋeːr/
noun
Definitions
- (dated) border defence, border protection anything that defends a border, e.g. a fortification
Etymology
Compound from Dutch, Flemish grens (border, boundary, frontier) + Dutch, Flemish weer (weather, again, back, defence, man, were, counter, unweather, resistance, defense, against).
Origin
Dutch (Brabantic)
weer
Gloss
weather, again, back, defence, man, were, counter, unweather, resistance, defense, against
Concept
Semantic Field
The physical world
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
男, 夫, 士
Emoji
☁️ ⛅️ ⛈️ ❄️ 🌡️ 🌤️ 🌥️ 🌦️ 🌧️ 🌨️ 🌩️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- alweer Dutch, Flemish
- armoedegrens Dutch, Flemish
- boomgrens Dutch, Flemish
- borstweer Dutch, Flemish
- bovengrens Dutch, Flemish
- brandweer Dutch, Flemish
- gemeentegrens Dutch, Flemish
- grens Dutch, Flemish
- grensgebied Dutch, Flemish
- grenslaag Dutch, Flemish
- grensmark Dutch, Flemish
- grensoorlog Dutch, Flemish
- grenzeloos Dutch, Flemish
- grenzen Dutch, Flemish
- hondenweer Dutch, Flemish
- kwakkelweer Dutch, Flemish
- landgrens Dutch, Flemish
- landsgrens Dutch, Flemish
- landweer Dutch, Flemish
- noodweer Dutch, Flemish
- ondergrens Dutch, Flemish
- onweer Dutch, Flemish
- oostgrens Dutch, Flemish
- pokkenweer Dutch, Flemish
- provinciegrens Dutch, Flemish
- sneeuwgrens Dutch, Flemish
- strandweer Dutch, Flemish
- taalgrens Dutch, Flemish
- vriesweer Dutch, Flemish
- weer Dutch, Flemish
- weeral Dutch, Flemish
- weerbeer Dutch, Flemish
- weerbericht Dutch, Flemish
- weerbestendig Dutch, Flemish
- weerbom Dutch, Flemish
- weergeld Dutch, Flemish
- weergeven Dutch, Flemish
- weerglans Dutch, Flemish
- weerhaak Dutch, Flemish
- weerhaan Dutch, Flemish
- weerjaguar Dutch, Flemish
- weerkaart Dutch, Flemish
- weerklank Dutch, Flemish
- weerkunde Dutch, Flemish
- weerloos Dutch, Flemish
- weerman Dutch, Flemish
- weerpluim Dutch, Flemish
- weersomstandigheid Dutch, Flemish
- weerssituatie Dutch, Flemish
- weerstation Dutch, Flemish
- weersverwachting Dutch, Flemish
- weersvoorspelling Dutch, Flemish
- weervast Dutch, Flemish
- weervrouw Dutch, Flemish
- weerwolf Dutch, Flemish
- *wiþra Proto-Germanic
- brandweer Afrikaans
- grens Afrikaans
- grense Middle Low German
- weer
- grens
- weeral
- alweer
- onweer
- weerman
- grenzen
- weerbom
- weerwolf
- landweer
- weerloos
- noodweer
- weervast
- weerbeer
- weergeld
- weerhaan
- weerhaak
- weerpluim
- weerkaart
- taalgrens
- weervrouw
- oostgrens
- weergeven
- weerkunde
- brandweer
- grenslaag
- borstweer
- weerklank
- boomgrens
- vriesweer
- weerglans
- landgrens
- grensmark
- hondenweer
- ondergrens
- pokkenweer
- strandweer
- weerjaguar
- grenzeloos
- landsgrens
- bovengrens
- grensoorlog
- grensgebied
- weerstation
- sneeuwgrens
- weerbericht
- kwakkelweer
- armoedegrens
- weerbestendig
- gemeentegrens
- weerssituatie
- provinciegrens
- weersverwachting
- weersvoorspelling
- weersomstandigheid