vriesweer
Dutch (Brabantic)
/ˈvris.ʋeːr/
noun
Definitions
- freezing weather, ice-cold weather
Etymology
Compound from Dutch, Flemish vriezen (freeze) + Dutch, Flemish weer (weather, again, back, defence, man, were, counter, unweather, resistance, defense, against).
Origin
Dutch (Brabantic)
weer
Gloss
weather, again, back, defence, man, were, counter, unweather, resistance, defense, against
Concept
Semantic Field
The physical world
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
男, 夫, 士
Emoji
☁️ ⛅️ ⛈️ ❄️ 🌡️ 🌤️ 🌥️ 🌦️ 🌧️ 🌨️ 🌩️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- afvriezen Dutch, Flemish
- alweer Dutch, Flemish
- bevriezen Dutch, Flemish
- borstweer Dutch, Flemish
- brandweer Dutch, Flemish
- diepvriezen Dutch, Flemish
- grensweer Dutch, Flemish
- hondenweer Dutch, Flemish
- invriezen Dutch, Flemish
- kwakkelweer Dutch, Flemish
- landweer Dutch, Flemish
- noodweer Dutch, Flemish
- ontvriezen Dutch, Flemish
- onweer Dutch, Flemish
- pokkenweer Dutch, Flemish
- strandweer Dutch, Flemish
- vervriezen Dutch, Flemish
- vrieskast Dutch, Flemish
- vrieskist Dutch, Flemish
- vrieskou Dutch, Flemish
- vriespunt Dutch, Flemish
- vriesvak Dutch, Flemish
- vriezen Dutch, Flemish
- vriezer Dutch, Flemish
- weer Dutch, Flemish
- weeral Dutch, Flemish
- weerbeer Dutch, Flemish
- weerbericht Dutch, Flemish
- weerbestendig Dutch, Flemish
- weerbom Dutch, Flemish
- weergeld Dutch, Flemish
- weergeven Dutch, Flemish
- weerglans Dutch, Flemish
- weerhaak Dutch, Flemish
- weerhaan Dutch, Flemish
- weerjaguar Dutch, Flemish
- weerkaart Dutch, Flemish
- weerklank Dutch, Flemish
- weerkunde Dutch, Flemish
- weerloos Dutch, Flemish
- weerman Dutch, Flemish
- weerpluim Dutch, Flemish
- weersomstandigheid Dutch, Flemish
- weerssituatie Dutch, Flemish
- weerstation Dutch, Flemish
- weersverwachting Dutch, Flemish
- weersvoorspelling Dutch, Flemish
- weervast Dutch, Flemish
- weervrouw Dutch, Flemish
- weerwolf Dutch, Flemish
- *wiþra Proto-Germanic
- vriesen Middle Dutch
- brandweer Afrikaans
- vries Afrikaans
- fris Papiamentu
- weer
- weeral
- alweer
- onweer
- vriezer
- vriezen
- weerman
- weerbom
- weerwolf
- vriesvak
- landweer
- weerloos
- noodweer
- weervast
- weerbeer
- weergeld
- weerhaan
- vrieskou
- weerhaak
- vrieskast
- weerpluim
- weerkaart
- weervrouw
- weergeven
- weerkunde
- brandweer
- invriezen
- afvriezen
- weerklank
- borstweer
- grensweer
- bevriezen
- vriespunt
- vrieskist
- weerglans
- hondenweer
- pokkenweer
- strandweer
- weerjaguar
- ontvriezen
- vervriezen
- weerstation
- weerbericht
- diepvriezen
- kwakkelweer
- weerbestendig
- weerssituatie
- weersverwachting
- weersvoorspelling
- weersomstandigheid