vierdaags
Dutch (Brabantic)
/viːrˈdaːxs/
adj
Definitions
- Lasting or consisting of four days, four-day
Etymology
Affix from Dutch, Flemish vier (four) + Dutch, Flemish dag (day, representative assembly, goodbye).
Origin
Dutch (Brabantic)
dag
Gloss
day, representative assembly, goodbye
Concept
Semantic Field
Time
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
日
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- -daags Dutch, Flemish
- Bevrijdingsdag Dutch, Flemish
- Bondsdag Dutch, Flemish
- Koninginnedag Dutch, Flemish
- Koningsdag Dutch, Flemish
- Moederdag Dutch, Flemish
- Prinsjesdag Dutch, Flemish
- Vaderdag Dutch, Flemish
- arbeidsdag Dutch, Flemish
- bededag Dutch, Flemish
- biddag Dutch, Flemish
- dag Dutch, Flemish
- dag-en-nachtevening Dutch, Flemish
- dagactief Dutch, Flemish
- dagblad Dutch, Flemish
- dagboek Dutch, Flemish
- dagdagelijks Dutch, Flemish
- dagdeel Dutch, Flemish
- dagdief Dutch, Flemish
- dagdier Dutch, Flemish
- dagelijks Dutch, Flemish
- dagloon Dutch, Flemish
- dagmars Dutch, Flemish
- dagregister Dutch, Flemish
- dagreis Dutch, Flemish
- dagvaart Dutch, Flemish
- dagverblijf Dutch, Flemish
- dagverhaal Dutch, Flemish
- dagvlinder Dutch, Flemish
- dagwijzer Dutch, Flemish
- dierendag Dutch, Flemish
- dingdag Dutch, Flemish
- eendaags Dutch, Flemish
- eerstdaags Dutch, Flemish
- feestdag Dutch, Flemish
- geboortedag Dutch, Flemish
- hedendaags Dutch, Flemish
- herdenkingsdag Dutch, Flemish
- huwelijksdag Dutch, Flemish
- ijsdag Dutch, Flemish
- kerstdag Dutch, Flemish
- kinderdagverblijf Dutch, Flemish
- klavertjevier Dutch, Flemish
- mandag Dutch, Flemish
- middag Dutch, Flemish
- naamdag Dutch, Flemish
- paasdag Dutch, Flemish
- pinksterdag Dutch, Flemish
- pooldag Dutch, Flemish
- rijksdag Dutch, Flemish
- rouwdag Dutch, Flemish
- rustdag Dutch, Flemish
- schrikkeldag Dutch, Flemish
- stamdag Dutch, Flemish
- sterfdag Dutch, Flemish
- sterrendag Dutch, Flemish
- verjaardag Dutch, Flemish
- vier Dutch, Flemish
- vierdeel Dutch, Flemish
- vierduitenstuk Dutch, Flemish
- vierduitstuk Dutch, Flemish
- vierhoekig Dutch, Flemish
- vierkant Dutch, Flemish
- viermotorig Dutch, Flemish
- vierpuntsdruktoets Dutch, Flemish
- vierspan Dutch, Flemish
- viertal Dutch, Flemish
- viervoeter Dutch, Flemish
- vierwieler Dutch, Flemish
- werkdag Dutch, Flemish
- zonnedag Dutch, Flemish
- dading Indonesian
- dag Indonesian
- dach Middle Dutch
- vier Middle Dutch
- dag Afrikaans
- vier Afrikaans
- dag
- vier
- ijsdag
- biddag
- mandag
- middag
- -daags
- dagreis
- bededag
- rouwdag
- dingdag
- dagblad
- dagdeel
- dagdier
- viertal
- paasdag
- dagdief
- dagboek
- pooldag
- rustdag
- stamdag
- werkdag
- dagloon
- dagmars
- naamdag
- eendaags
- Bondsdag
- vierdeel
- vierkant
- sterfdag
- Vaderdag
- vierspan
- kerstdag
- dagvaart
- zonnedag
- feestdag
- rijksdag
- dierendag
- dagwijzer
- dagactief
- dagelijks
- Moederdag
- vierwieler
- Koningsdag
- dagvlinder
- sterrendag
- viervoeter
- dagverhaal
- hedendaags
- eerstdaags
- arbeidsdag
- vierhoekig
- verjaardag
- pinksterdag
- viermotorig
- dagverblijf
- Prinsjesdag
- dagregister
- geboortedag
- dagdagelijks
- huwelijksdag
- vierduitstuk
- schrikkeldag
- Koninginnedag
- klavertjevier
- vierduitenstuk
- Bevrijdingsdag
- herdenkingsdag
- kinderdagverblijf
- vierpuntsdruktoets
- dag-en-nachtevening