omlopen
Dutch (Brabantic)
[ˈɔm.loː.pə(n)]
verb
Definitions
- (intransitive) To walk around, to make a detour.
- (transitive) To knock down or knock over by walking.
Etymology
Compound from Dutch, Flemish om (around) + Dutch, Flemish lopen (walk, run, stream).
Origin
Dutch (Brabantic)
lopen
Gloss
walk, run, stream
Concept
Semantic Field
Motion
Ontological Category
Action/Process
Kanji
歩
Emoji
🚶 🚶 🚶♀️ 🚶♂️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- achterom Dutch, Flemish
- aflopen Dutch, Flemish
- baan Dutch, Flemish
- belopen Dutch, Flemish
- bliklopen Dutch, Flemish
- doodlopen Dutch, Flemish
- doorlopen Dutch, Flemish
- hardlopen Dutch, Flemish
- leeglopen Dutch, Flemish
- loopafstand Dutch, Flemish
- loopband Dutch, Flemish
- loopfiets Dutch, Flemish
- loopgraaf Dutch, Flemish
- loopjongen Dutch, Flemish
- loopneus Dutch, Flemish
- looppas Dutch, Flemish
- loops Dutch, Flemish
- loopvogel Dutch, Flemish
- lopen Dutch, Flemish
- loper Dutch, Flemish
- meelopen Dutch, Flemish
- mislopen Dutch, Flemish
- naaktloper Dutch, Flemish
- om Dutch, Flemish
- ombouw Dutch, Flemish
- ombrengen Dutch, Flemish
- omdopen Dutch, Flemish
- omdraaien Dutch, Flemish
- omdrinken Dutch, Flemish
- omgaan Dutch, Flemish
- omgang Dutch, Flemish
- omhakken Dutch, Flemish
- omhoog Dutch, Flemish
- omkeer Dutch, Flemish
- omkeren Dutch, Flemish
- omkijken Dutch, Flemish
- omkleden Dutch, Flemish
- omkomen Dutch, Flemish
- omkopen Dutch, Flemish
- omlaag Dutch, Flemish
- omleggen Dutch, Flemish
- omleiden Dutch, Flemish
- omloop Dutch, Flemish
- omloopbaan Dutch, Flemish
- omlooptijd Dutch, Flemish
- ommekeer Dutch, Flemish
- ommetje Dutch, Flemish
- omrekenen Dutch, Flemish
- omrijden Dutch, Flemish
- omroep Dutch, Flemish
- omroepen Dutch, Flemish
- omslaan Dutch, Flemish
- omslag Dutch, Flemish
- omspringen Dutch, Flemish
- omstaan Dutch, Flemish
- omstander Dutch, Flemish
- omstandig Dutch, Flemish
- omstandigheid Dutch, Flemish
- omstreek Dutch, Flemish
- omtoveren Dutch, Flemish
- omtrek Dutch, Flemish
- omtrekken Dutch, Flemish
- omvallen Dutch, Flemish
- omver Dutch, Flemish
- omvliegen Dutch, Flemish
- omvoegsel Dutch, Flemish
- omvolking Dutch, Flemish
- omvormen Dutch, Flemish
- omwaaien Dutch, Flemish
- omweg Dutch, Flemish
- omwentelen Dutch, Flemish
- omwoelen Dutch, Flemish
- omzet Dutch, Flemish
- omzichtig Dutch, Flemish
- omzien Dutch, Flemish
- omzomen Dutch, Flemish
- omzwermen Dutch, Flemish
- omzwerven Dutch, Flemish
- omzweven Dutch, Flemish
- onderlopen Dutch, Flemish
- ontlopen Dutch, Flemish
- oplopen Dutch, Flemish
- overlopen Dutch, Flemish
- rondlopen Dutch, Flemish
- rondom Dutch, Flemish
- teruglopen Dutch, Flemish
- tijd Dutch, Flemish
- toelopen Dutch, Flemish
- uiteenlopen Dutch, Flemish
- uitlopen Dutch, Flemish
- vastlopen Dutch, Flemish
- verlopen Dutch, Flemish
- vollopen Dutch, Flemish
- waarom Dutch, Flemish
- wadlopen Dutch, Flemish
- weglopen Dutch, Flemish
- lôpen Middle Dutch
- ombe Middle Dutch
- om
- tijd
- baan
- loops
- loper
- omver
- omweg
- lopen
- omzet
- omloop
- waarom
- omlaag
- ombouw
- omzien
- omgang
- omkeer
- omhoog
- omroep
- omgaan
- omslag
- omtrek
- rondom
- omkomen
- omkeren
- omstaan
- oplopen
- looppas
- omzomen
- omdopen
- omslaan
- ommetje
- belopen
- aflopen
- omkopen
- omkijken
- achterom
- omroepen
- verlopen
- mislopen
- omwaaien
- toelopen
- omzweven
- uitlopen
- omvallen
- omkleden
- omrijden
- ommekeer
- loopneus
- omhakken
- wadlopen
- omwoelen
- weglopen
- ontlopen
- omleggen
- loopband
- vollopen
- meelopen
- omstreek
- omleiden
- omvormen
- doorlopen
- loopfiets
- omstander
- omvoegsel
- bliklopen
- loopvogel
- leeglopen
- omvolking
- omrekenen
- hardlopen
- omdraaien
- omtoveren
- rondlopen
- omtrekken
- omstandig
- overlopen
- omdrinken
- ombrengen
- vastlopen
- omzichtig
- omvliegen
- omzwerven
- loopgraaf
- doodlopen
- omzwermen
- loopjongen
- teruglopen
- onderlopen
- omwentelen
- naaktloper
- omspringen
- omloopbaan
- omlooptijd
- loopafstand
- uiteenlopen
- omstandigheid