sneeuwgrens
Dutch (Brabantic)
/ˈsneːu̯.ɣrɛns/
noun
Definitions
- snow line
Etymology
Compound from Dutch, Flemish sneeuw (snow) + Dutch, Flemish grens (border, boundary, frontier).
Origin
Dutch (Brabantic)
grens
Gloss
border, boundary, frontier
Concept
Semantic Field
Social and political relations
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
端
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Sneeuwwitje Dutch, Flemish
- armoedegrens Dutch, Flemish
- bloedsneeuw Dutch, Flemish
- boomgrens Dutch, Flemish
- bovengrens Dutch, Flemish
- gemeentegrens Dutch, Flemish
- grens Dutch, Flemish
- grensgebied Dutch, Flemish
- grenslaag Dutch, Flemish
- grensmark Dutch, Flemish
- grensoorlog Dutch, Flemish
- grensweer Dutch, Flemish
- grenzeloos Dutch, Flemish
- grenzen Dutch, Flemish
- landgrens Dutch, Flemish
- landsgrens Dutch, Flemish
- ondergrens Dutch, Flemish
- oostgrens Dutch, Flemish
- provinciegrens Dutch, Flemish
- sneeuw Dutch, Flemish
- sneeuwachtig Dutch, Flemish
- sneeuwanker Dutch, Flemish
- sneeuwbal Dutch, Flemish
- sneeuwband Dutch, Flemish
- sneeuwbank Dutch, Flemish
- sneeuwbeer Dutch, Flemish
- sneeuwblind Dutch, Flemish
- sneeuwbol Dutch, Flemish
- sneeuwbom Dutch, Flemish
- sneeuwbril Dutch, Flemish
- sneeuwbui Dutch, Flemish
- sneeuwdek Dutch, Flemish
- sneeuwdrift Dutch, Flemish
- sneeuwduin Dutch, Flemish
- sneeuwen Dutch, Flemish
- sneeuwengel Dutch, Flemish
- sneeuwerig Dutch, Flemish
- sneeuwfrees Dutch, Flemish
- sneeuwgans Dutch, Flemish
- sneeuwgeit Dutch, Flemish
- sneeuwhaas Dutch, Flemish
- sneeuwhoen Dutch, Flemish
- sneeuwhoos Dutch, Flemish
- sneeuwhut Dutch, Flemish
- sneeuwig Dutch, Flemish
- sneeuwkanon Dutch, Flemish
- sneeuwketting Dutch, Flemish
- sneeuwkleed Dutch, Flemish
- sneeuwklok Dutch, Flemish
- sneeuwkristal Dutch, Flemish
- sneeuwkroon Dutch, Flemish
- sneeuwlandschap Dutch, Flemish
- sneeuwlawine Dutch, Flemish
- sneeuwleeuw Dutch, Flemish
- sneeuwloos Dutch, Flemish
- sneeuwluipaard Dutch, Flemish
- sneeuwman Dutch, Flemish
- sneeuwmug Dutch, Flemish
- sneeuwmuis Dutch, Flemish
- sneeuwpanter Dutch, Flemish
- sneeuwploeg Dutch, Flemish
- sneeuwpop Dutch, Flemish
- sneeuwpudding Dutch, Flemish
- sneeuwschep Dutch, Flemish
- sneeuwschoen Dutch, Flemish
- sneeuwschuiver Dutch, Flemish
- sneeuwscooter Dutch, Flemish
- sneeuwstorm Dutch, Flemish
- sneeuwuil Dutch, Flemish
- sneeuwval Dutch, Flemish
- sneeuwvlo Dutch, Flemish
- sneeuwvlok Dutch, Flemish
- sneeuwvrouw Dutch, Flemish
- sneeuwwoestijn Dutch, Flemish
- stuifsneeuw Dutch, Flemish
- taalgrens Dutch, Flemish
- snêe Middle Dutch
- grens Afrikaans
- sneeu Afrikaans
- grense Middle Low German
- sneu Papiamentu
- snew Sranan Tongo
- grens
- sneeuw
- grenzen
- sneeuwig
- sneeuwen
- sneeuwvlo
- taalgrens
- sneeuwdek
- grensweer
- sneeuwmug
- oostgrens
- sneeuwbom
- sneeuwbol
- sneeuwbui
- boomgrens
- grensmark
- sneeuwhut
- sneeuwuil
- sneeuwman
- sneeuwbal
- sneeuwpop
- landgrens
- grenslaag
- sneeuwval
- sneeuwhoen
- sneeuwloos
- sneeuwgans
- landsgrens
- sneeuwmuis
- sneeuwduin
- sneeuwhaas
- sneeuwklok
- sneeuwgeit
- sneeuwerig
- bovengrens
- sneeuwbank
- ondergrens
- sneeuwbril
- sneeuwhoos
- sneeuwbeer
- grenzeloos
- sneeuwband
- sneeuwvlok
- sneeuwkleed
- sneeuwvrouw
- sneeuwleeuw
- Sneeuwwitje
- sneeuwanker
- grensoorlog
- grensgebied
- sneeuwstorm
- sneeuwblind
- sneeuwengel
- sneeuwdrift
- sneeuwfrees
- sneeuwploeg
- sneeuwkroon
- sneeuwkanon
- sneeuwschep
- bloedsneeuw
- stuifsneeuw
- sneeuwpanter
- sneeuwschoen
- sneeuwlawine
- armoedegrens
- sneeuwachtig
- sneeuwketting
- sneeuwpudding
- gemeentegrens
- sneeuwscooter
- sneeuwkristal
- provinciegrens
- sneeuwluipaard
- sneeuwwoestijn
- sneeuwschuiver
- sneeuwlandschap