vrijmaken
Dutch (Brabantic)
verb
Definitions
- to set free
Etymology
Compound from Dutch, Flemish vrij (free, -less, without, -free, unbound, -proof) + Dutch, Flemish maken (make).
Origin
Dutch (Brabantic)
maken
Gloss
make
Concept
Semantic Field
Basic actions and technology
Ontological Category
Action/Process
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanmaken Dutch, Flemish
- afmaken Dutch, Flemish
- bekendmaken Dutch, Flemish
- bewustmaken Dutch, Flemish
- buitmaken Dutch, Flemish
- chijlmaking Dutch, Flemish
- gastvrij Dutch, Flemish
- gebruikmaken Dutch, Flemish
- goedmaken Dutch, Flemish
- grappenmaker Dutch, Flemish
- ijsvrij Dutch, Flemish
- inmaken Dutch, Flemish
- kapotmaken Dutch, Flemish
- kennismaken Dutch, Flemish
- klaarmaken Dutch, Flemish
- kleermaakster Dutch, Flemish
- leegmaken Dutch, Flemish
- maakloon Dutch, Flemish
- maaksel Dutch, Flemish
- maakster Dutch, Flemish
- maken Dutch, Flemish
- maker Dutch, Flemish
- makerij Dutch, Flemish
- meemaken Dutch, Flemish
- mismaken Dutch, Flemish
- namaken Dutch, Flemish
- ontmaken Dutch, Flemish
- openmaken Dutch, Flemish
- opmaken Dutch, Flemish
- overmaken Dutch, Flemish
- scheurmaker Dutch, Flemish
- schoonmaken Dutch, Flemish
- uitmaken Dutch, Flemish
- verdachtmaking Dutch, Flemish
- vermaken Dutch, Flemish
- vogelvrij Dutch, Flemish
- volmaken Dutch, Flemish
- vrij Dutch, Flemish
- vrijaf Dutch, Flemish
- vrijdenker Dutch, Flemish
- vrijgeleide Dutch, Flemish
- vrijgesteld Dutch, Flemish
- vrijgeven Dutch, Flemish
- vrijgevig Dutch, Flemish
- vrijgezel Dutch, Flemish
- vrijhandel Dutch, Flemish
- vrijhaven Dutch, Flemish
- vrijheid Dutch, Flemish
- vrijkorps Dutch, Flemish
- vrijmarkt Dutch, Flemish
- vrijmetselaar Dutch, Flemish
- vrijpion Dutch, Flemish
- vrijplaats Dutch, Flemish
- vrijpleiten Dutch, Flemish
- vrijspraak Dutch, Flemish
- vrijstaat Dutch, Flemish
- vrijstad Dutch, Flemish
- vrijwillig Dutch, Flemish
- vrijzinnig Dutch, Flemish
- filibuster Indonesian
- prei Indonesian
- maken Middle Dutch
- vri Middle Dutch
- maak Afrikaans
- vrij
- maken
- maker
- vrijaf
- namaken
- makerij
- inmaken
- maaksel
- afmaken
- ijsvrij
- opmaken
- gastvrij
- vrijpion
- maakloon
- vrijheid
- vrijstad
- ontmaken
- meemaken
- maakster
- mismaken
- vermaken
- aanmaken
- volmaken
- uitmaken
- openmaken
- vrijgeven
- vrijgezel
- goedmaken
- buitmaken
- vrijhaven
- vrijmarkt
- vrijkorps
- vrijgevig
- leegmaken
- overmaken
- vogelvrij
- vrijstaat
- vrijzinnig
- kapotmaken
- vrijspraak
- vrijdenker
- vrijwillig
- vrijplaats
- vrijhandel
- klaarmaken
- schoonmaken
- scheurmaker
- vrijgeleide
- vrijgesteld
- bekendmaken
- vrijpleiten
- bewustmaken
- chijlmaking
- kennismaken
- gebruikmaken
- grappenmaker
- kleermaakster
- vrijmetselaar
- verdachtmaking