vakwerk
Dutch (Brabantic)
/ˈvɑk.ʋɛrk/
noun
Definitions
- A good, professional-level job, ably skilled performance.
- A construction technique where a building's (exterior) wall is divided up by wooden laths into squares, often subdivided diagonally, then each square or triangle filled up with plaster etc.; a construction.
- A truss, a support structure of interconnected beams or girders forming triangles.
Etymology
Compound from Dutch, Flemish vak (compartment, section, occupation, profession, trade, box, business, field) + Dutch, Flemish werk (work, product, labour, produce, job, object)derived from German Fachwerk (half-timbered construction).
Origin
German (Berlin)
Fachwerk
Gloss
half-timbered construction
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Fachwerk German
- Fachwerkhaus German
- aardewerk Dutch, Flemish
- achterwerk Dutch, Flemish
- beeldhouwwerk Dutch, Flemish
- bijvak Dutch, Flemish
- bolwerk Dutch, Flemish
- bontwerk Dutch, Flemish
- bouwvak Dutch, Flemish
- bouwwerk Dutch, Flemish
- breiwerk Dutch, Flemish
- broddelwerk Dutch, Flemish
- brug Dutch, Flemish
- buitenwerk Dutch, Flemish
- dichtwerk Dutch, Flemish
- drukwerk Dutch, Flemish
- ellebogenwerk Dutch, Flemish
- giswerk Dutch, Flemish
- handwerk Dutch, Flemish
- hekwerk Dutch, Flemish
- hoofdvak Dutch, Flemish
- huis Dutch, Flemish
- huiswerk Dutch, Flemish
- koetswerk Dutch, Flemish
- koperwerk Dutch, Flemish
- kunstwerk Dutch, Flemish
- leidingwerk Dutch, Flemish
- meesterwerk Dutch, Flemish
- naslagwerk Dutch, Flemish
- netwerk Dutch, Flemish
- overwerk Dutch, Flemish
- paalwerk Dutch, Flemish
- papierwerk Dutch, Flemish
- plaatwerk Dutch, Flemish
- pleisterwerk Dutch, Flemish
- prutswerk Dutch, Flemish
- raamwerk Dutch, Flemish
- raderwerk Dutch, Flemish
- reukwerk Dutch, Flemish
- rookwerk Dutch, Flemish
- schilderwerk Dutch, Flemish
- slagwerk Dutch, Flemish
- sloopwerk Dutch, Flemish
- slopingswerk Dutch, Flemish
- snijwerk Dutch, Flemish
- standaardwerk Dutch, Flemish
- strafwerk Dutch, Flemish
- stukwerk Dutch, Flemish
- thuiswerk Dutch, Flemish
- tijdvak Dutch, Flemish
- touwwerk Dutch, Flemish
- uurwerk Dutch, Flemish
- vaatwerk Dutch, Flemish
- vak Dutch, Flemish
- vakbond Dutch, Flemish
- vakgebied Dutch, Flemish
- vakidioot Dutch, Flemish
- vakidiotisme Dutch, Flemish
- vakkenvuller Dutch, Flemish
- vakkundig Dutch, Flemish
- vakman Dutch, Flemish
- vakmens Dutch, Flemish
- vakterm Dutch, Flemish
- vakverbond Dutch, Flemish
- vakvrouw Dutch, Flemish
- vakwerkbrug Dutch, Flemish
- vakwerkhuis Dutch, Flemish
- veldwerk Dutch, Flemish
- vestingwerk Dutch, Flemish
- vloerwerk Dutch, Flemish
- voetenwerk Dutch, Flemish
- voorsorteervak Dutch, Flemish
- vredeswerk Dutch, Flemish
- vriesvak Dutch, Flemish
- vrijwilligerswerk Dutch, Flemish
- vuurwerk Dutch, Flemish
- werk Dutch, Flemish
- werkdruk Dutch, Flemish
- werkeiland Dutch, Flemish
- werkelijk Dutch, Flemish
- werkeloos Dutch, Flemish
- werkgeefster Dutch, Flemish
- werkgelegenheid Dutch, Flemish
- werkgever Dutch, Flemish
- werkgroep Dutch, Flemish
- werklust Dutch, Flemish
- werkneemster Dutch, Flemish
- werknemer Dutch, Flemish
- werkstellig Dutch, Flemish
- werktuig Dutch, Flemish
- werkverlet Dutch, Flemish
- werkverschaffing Dutch, Flemish
- werkwijze Dutch, Flemish
- werkzaam Dutch, Flemish
- zilverwerk Dutch, Flemish
- zoekvak Dutch, Flemish
- vak Indonesian
- vac Middle Dutch
- werc Middle Dutch
- vak Afrikaans
- werk Afrikaans
- *werk Old Dutch
- vak
- huis
- werk
- brug
- bijvak
- vakman
- uurwerk
- vakmens
- tijdvak
- vakbond
- giswerk
- bolwerk
- bouwvak
- vakterm
- netwerk
- hekwerk
- zoekvak
- veldwerk
- stukwerk
- werklust
- touwwerk
- rookwerk
- werkdruk
- drukwerk
- bouwwerk
- vakvrouw
- paalwerk
- vaatwerk
- reukwerk
- vuurwerk
- bontwerk
- werktuig
- slagwerk
- overwerk
- werkzaam
- breiwerk
- vriesvak
- huiswerk
- handwerk
- snijwerk
- hoofdvak
- raamwerk
- vloerwerk
- koperwerk
- werkgever
- prutswerk
- strafwerk
- vakgebied
- sloopwerk
- koetswerk
- vakkundig
- kunstwerk
- raderwerk
- werkgroep
- vakidioot
- werkelijk
- aardewerk
- thuiswerk
- werkeloos
- werkwijze
- plaatwerk
- dichtwerk
- werknemer
- naslagwerk
- werkeiland
- voetenwerk
- werkverlet
- papierwerk
- achterwerk
- vredeswerk
- vakverbond
- zilverwerk
- buitenwerk
- werkstellig
- leidingwerk
- vakwerkhuis
- vakwerkbrug
- vestingwerk
- broddelwerk
- meesterwerk
- schilderwerk
- pleisterwerk
- werkgeefster
- vakidiotisme
- werkneemster
- vakkenvuller
- slopingswerk
- standaardwerk
- beeldhouwwerk
- ellebogenwerk
- voorsorteervak
- werkgelegenheid
- werkverschaffing
- vrijwilligerswerk