handwerk
Dutch (Brabantic)
/ˈɦɑnt.ʋɛrk/
noun
Definitions
- handiwork
Etymology
Inherited from Middle Dutch hantwerc inherited from Old Dutch *handwerk inherited from Proto-Germanic *handuwerką compound from Dutch, Flemish hand (hand, manual) + Dutch, Flemish werk (work, product, labour, produce, job, object).
Origin
Dutch (Brabantic)
werk
Gloss
work, product, labour, produce, job, object
Concept
Semantic Field
Basic actions and technology
Ontological Category
Action/Process
Kanji
働
Emoji
✂️ 🏗️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- hand English
- handiwork English
- handwork English
- work English
- aardewerk Dutch, Flemish
- achterwerk Dutch, Flemish
- beeldhouwwerk Dutch, Flemish
- behendig Dutch, Flemish
- bijdehand Dutch, Flemish
- bolwerk Dutch, Flemish
- bontwerk Dutch, Flemish
- bouwwerk Dutch, Flemish
- breiwerk Dutch, Flemish
- broddelwerk Dutch, Flemish
- buitenwerk Dutch, Flemish
- dichtwerk Dutch, Flemish
- drieërhande Dutch, Flemish
- drukwerk Dutch, Flemish
- ellebogenwerk Dutch, Flemish
- giswerk Dutch, Flemish
- hand Dutch, Flemish
- handbak Dutch, Flemish
- handbal Dutch, Flemish
- handboei Dutch, Flemish
- handboog Dutch, Flemish
- handdoek Dutch, Flemish
- handelen Dutch, Flemish
- handgeklap Dutch, Flemish
- handgemaakt Dutch, Flemish
- handgemeen Dutch, Flemish
- handgereedschap Dutch, Flemish
- handgranaat Dutch, Flemish
- handig Dutch, Flemish
- handlanger Dutch, Flemish
- handleiding Dutch, Flemish
- handmatig Dutch, Flemish
- handpalm Dutch, Flemish
- handrem Dutch, Flemish
- handruiker Dutch, Flemish
- handschoen Dutch, Flemish
- handschrift Dutch, Flemish
- handstand Dutch, Flemish
- handtas Dutch, Flemish
- handtekening Dutch, Flemish
- handvuurwapen Dutch, Flemish
- handwanmolen Dutch, Flemish
- handwas Dutch, Flemish
- handwerken Dutch, Flemish
- handwoordenboek Dutch, Flemish
- hardhandig Dutch, Flemish
- hekwerk Dutch, Flemish
- huiswerk Dutch, Flemish
- koetswerk Dutch, Flemish
- koperwerk Dutch, Flemish
- kunstwerk Dutch, Flemish
- kushand Dutch, Flemish
- leidingwerk Dutch, Flemish
- linkerhand Dutch, Flemish
- linkshandig Dutch, Flemish
- meesterwerk Dutch, Flemish
- naderhand Dutch, Flemish
- naslagwerk Dutch, Flemish
- netwerk Dutch, Flemish
- overwerk Dutch, Flemish
- paalwerk Dutch, Flemish
- papierwerk Dutch, Flemish
- plaatwerk Dutch, Flemish
- pleisterwerk Dutch, Flemish
- prutswerk Dutch, Flemish
- raamwerk Dutch, Flemish
- raderwerk Dutch, Flemish
- rechterhand Dutch, Flemish
- rechtshandig Dutch, Flemish
- reukwerk Dutch, Flemish
- rookwerk Dutch, Flemish
- schilderwerk Dutch, Flemish
- slagwerk Dutch, Flemish
- sloopwerk Dutch, Flemish
- slopingswerk Dutch, Flemish
- snijwerk Dutch, Flemish
- standaardwerk Dutch, Flemish
- strafwerk Dutch, Flemish
- stukwerk Dutch, Flemish
- thans Dutch, Flemish
- thuiswerk Dutch, Flemish
- touwwerk Dutch, Flemish
- tweedehands Dutch, Flemish
- uurwerk Dutch, Flemish
- vaatwerk Dutch, Flemish
- vakwerk Dutch, Flemish
- veldwerk Dutch, Flemish
- vestingwerk Dutch, Flemish
- vloerwerk Dutch, Flemish
- voetenwerk Dutch, Flemish
- vredeswerk Dutch, Flemish
- vrijwilligerswerk Dutch, Flemish
- vuurwerk Dutch, Flemish
- washand Dutch, Flemish
- werk Dutch, Flemish
- werkdruk Dutch, Flemish
- werkeiland Dutch, Flemish
- werkelijk Dutch, Flemish
- werkeloos Dutch, Flemish
- werkgeefster Dutch, Flemish
- werkgelegenheid Dutch, Flemish
- werkgever Dutch, Flemish
- werkgroep Dutch, Flemish
- werklust Dutch, Flemish
- werkneemster Dutch, Flemish
- werknemer Dutch, Flemish
- werkstellig Dutch, Flemish
- werktuig Dutch, Flemish
- werkverlet Dutch, Flemish
- werkverschaffing Dutch, Flemish
- werkwijze Dutch, Flemish
- werkzaam Dutch, Flemish
- zilverwerk Dutch, Flemish
- *werǵ- Proto-Indo-European
- *handuwerką Proto-Germanic
- hand Swedish
- hantverk Swedish
- verk Swedish
- handweorc Old English
- hondwerk Middle English
- hondywerk Middle English
- hant Middle Dutch
- hantwerc Middle Dutch
- werc Middle Dutch
- hantwerc Old High German
- hand Afrikaans
- werk Afrikaans
- *handwerk Old Dutch
- *werk Old Dutch
- hantwerk Middle Low German
- hand
- werk
- thans
- handig
- giswerk
- vakwerk
- uurwerk
- bolwerk
- kushand
- handtas
- handbal
- netwerk
- hekwerk
- handbak
- handrem
- washand
- handwas
- reukwerk
- veldwerk
- stukwerk
- werklust
- bontwerk
- vuurwerk
- werktuig
- slagwerk
- touwwerk
- rookwerk
- werkdruk
- overwerk
- handboog
- vaatwerk
- drukwerk
- bouwwerk
- werkzaam
- breiwerk
- handelen
- handdoek
- huiswerk
- handboei
- behendig
- handpalm
- paalwerk
- snijwerk
- raamwerk
- vloerwerk
- werkelijk
- handmatig
- koperwerk
- werkgever
- aardewerk
- prutswerk
- thuiswerk
- werkeloos
- strafwerk
- werkwijze
- naderhand
- werkgroep
- plaatwerk
- sloopwerk
- koetswerk
- handstand
- bijdehand
- dichtwerk
- werknemer
- kunstwerk
- raderwerk
- handgeklap
- handschoen
- zilverwerk
- buitenwerk
- naslagwerk
- werkeiland
- hardhandig
- voetenwerk
- werkverlet
- handruiker
- papierwerk
- handgemeen
- achterwerk
- handwerken
- handlanger
- vredeswerk
- linkerhand
- werkstellig
- vestingwerk
- tweedehands
- handgranaat
- rechterhand
- handschrift
- handgemaakt
- drieërhande
- handleiding
- broddelwerk
- leidingwerk
- meesterwerk
- linkshandig
- schilderwerk
- pleisterwerk
- werkgeefster
- handwanmolen
- handtekening
- werkneemster
- slopingswerk
- rechtshandig
- standaardwerk
- beeldhouwwerk
- handvuurwapen
- ellebogenwerk
- handwoordenboek
- handgereedschap
- werkgelegenheid
- werkverschaffing
- vrijwilligerswerk