werkverlet
Dutch (Brabantic)
/ˈʋɛrk.fərˌlɛt/
noun
Definitions
- (Belgium) leave from work.
Etymology
Compound from Dutch, Flemish werk (work, product, labour, produce, job, object) + Dutch, Flemish verlet.
Origin
Dutch (Brabantic)
verlet
Gloss
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aardewerk Dutch, Flemish
- achterwerk Dutch, Flemish
- beeldhouwwerk Dutch, Flemish
- bolwerk Dutch, Flemish
- bontwerk Dutch, Flemish
- bouwwerk Dutch, Flemish
- breiwerk Dutch, Flemish
- broddelwerk Dutch, Flemish
- buitenwerk Dutch, Flemish
- dichtwerk Dutch, Flemish
- drukwerk Dutch, Flemish
- ellebogenwerk Dutch, Flemish
- giswerk Dutch, Flemish
- handwerk Dutch, Flemish
- hekwerk Dutch, Flemish
- huiswerk Dutch, Flemish
- koetswerk Dutch, Flemish
- koperwerk Dutch, Flemish
- kunstwerk Dutch, Flemish
- leidingwerk Dutch, Flemish
- meesterwerk Dutch, Flemish
- naslagwerk Dutch, Flemish
- netwerk Dutch, Flemish
- overwerk Dutch, Flemish
- paalwerk Dutch, Flemish
- papierwerk Dutch, Flemish
- plaatwerk Dutch, Flemish
- pleisterwerk Dutch, Flemish
- prutswerk Dutch, Flemish
- raamwerk Dutch, Flemish
- raderwerk Dutch, Flemish
- reukwerk Dutch, Flemish
- rookwerk Dutch, Flemish
- schilderwerk Dutch, Flemish
- slagwerk Dutch, Flemish
- sloopwerk Dutch, Flemish
- slopingswerk Dutch, Flemish
- snijwerk Dutch, Flemish
- standaardwerk Dutch, Flemish
- strafwerk Dutch, Flemish
- stukwerk Dutch, Flemish
- thuiswerk Dutch, Flemish
- touwwerk Dutch, Flemish
- uurwerk Dutch, Flemish
- vaatwerk Dutch, Flemish
- vakwerk Dutch, Flemish
- veldwerk Dutch, Flemish
- verlet Dutch, Flemish
- vestingwerk Dutch, Flemish
- vloerwerk Dutch, Flemish
- voetenwerk Dutch, Flemish
- vredeswerk Dutch, Flemish
- vrijwilligerswerk Dutch, Flemish
- vuurwerk Dutch, Flemish
- werk Dutch, Flemish
- werkdruk Dutch, Flemish
- werkeiland Dutch, Flemish
- werkelijk Dutch, Flemish
- werkeloos Dutch, Flemish
- werkgeefster Dutch, Flemish
- werkgelegenheid Dutch, Flemish
- werkgever Dutch, Flemish
- werkgroep Dutch, Flemish
- werklust Dutch, Flemish
- werkneemster Dutch, Flemish
- werknemer Dutch, Flemish
- werkstellig Dutch, Flemish
- werktuig Dutch, Flemish
- werkverschaffing Dutch, Flemish
- werkwijze Dutch, Flemish
- werkzaam Dutch, Flemish
- zilverwerk Dutch, Flemish
- werc Middle Dutch
- werk Afrikaans
- *werk Old Dutch
- werk
- verlet
- giswerk
- vakwerk
- uurwerk
- bolwerk
- netwerk
- hekwerk
- drukwerk
- bouwwerk
- reukwerk
- werkzaam
- veldwerk
- breiwerk
- stukwerk
- werklust
- huiswerk
- handwerk
- bontwerk
- vuurwerk
- werktuig
- paalwerk
- snijwerk
- slagwerk
- touwwerk
- rookwerk
- werkdruk
- overwerk
- raamwerk
- vaatwerk
- vloerwerk
- werkelijk
- plaatwerk
- koperwerk
- sloopwerk
- werkgever
- aardewerk
- koetswerk
- prutswerk
- thuiswerk
- dichtwerk
- werknemer
- werkeloos
- kunstwerk
- raderwerk
- strafwerk
- werkwijze
- werkgroep
- voetenwerk
- papierwerk
- achterwerk
- zilverwerk
- buitenwerk
- naslagwerk
- werkeiland
- vredeswerk
- werkstellig
- vestingwerk
- broddelwerk
- leidingwerk
- meesterwerk
- schilderwerk
- pleisterwerk
- werkneemster
- werkgeefster
- slopingswerk
- standaardwerk
- ellebogenwerk
- beeldhouwwerk
- werkgelegenheid
- werkverschaffing
- vrijwilligerswerk