schoonmoeder
Dutch (Brabantic)
/ˈsxoːnˌmu.dər/
noun
Definitions
- mother-in-law (spouse’s mother)
Etymology
Compound from Dutch, Flemish schoon (beautiful, clean, fair) + Dutch, Flemish moeder (mother, uterus, womb).
Origin
Dutch (Brabantic)
moeder
Gloss
mother, uterus, womb
Concept
Semantic Field
Kinship
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
母
Emoji
🤰 🤱 🤶
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Moederdag Dutch, Flemish
- aartsmoeder Dutch, Flemish
- baarmoeder Dutch, Flemish
- bakermoeder Dutch, Flemish
- beeldschoon Dutch, Flemish
- behuwdmoeder Dutch, Flemish
- betovergrootmoeder Dutch, Flemish
- binnenmoeder Dutch, Flemish
- bonusmoeder Dutch, Flemish
- brandschoon Dutch, Flemish
- buitenmoeder Dutch, Flemish
- duomoeder Dutch, Flemish
- grootmoeder Dutch, Flemish
- hondenmoeder Dutch, Flemish
- kattenmoeder Dutch, Flemish
- koningin-moeder Dutch, Flemish
- kruikenmoeder Dutch, Flemish
- kunstmoeder Dutch, Flemish
- moeder Dutch, Flemish
- moederbord Dutch, Flemish
- moederfiets Dutch, Flemish
- moedergodin Dutch, Flemish
- moederhuis Dutch, Flemish
- moederland Dutch, Flemish
- moederliefde Dutch, Flemish
- moederlijk Dutch, Flemish
- moederloog Dutch, Flemish
- moedermelk Dutch, Flemish
- moedermoord Dutch, Flemish
- moedernaakt Dutch, Flemish
- moedernegotie Dutch, Flemish
- moederschap Dutch, Flemish
- moederschip Dutch, Flemish
- moedersterfte Dutch, Flemish
- moedertaal Dutch, Flemish
- moedervlek Dutch, Flemish
- moederziel alleen Dutch, Flemish
- natuurschoon Dutch, Flemish
- onthaalmoeder Dutch, Flemish
- opschonen Dutch, Flemish
- overgrootmoeder Dutch, Flemish
- pleegmoeder Dutch, Flemish
- ravenmoeder Dutch, Flemish
- schoon Dutch, Flemish
- schoonbroer Dutch, Flemish
- schoonheid Dutch, Flemish
- schoonmaken Dutch, Flemish
- schoonouder Dutch, Flemish
- schoonschrift Dutch, Flemish
- schoonschrijven Dutch, Flemish
- schoonvader Dutch, Flemish
- schoonvegen Dutch, Flemish
- schoonwassen Dutch, Flemish
- schoonzus Dutch, Flemish
- schoonzuster Dutch, Flemish
- stiefmoeder Dutch, Flemish
- moeder Middle Dutch
- schône Middle Dutch
- moeder Afrikaans
- skoon Afrikaans
- schoon
- moeder
- Moederdag
- duomoeder
- schoonzus
- opschonen
- baarmoeder
- schoonheid
- moederlijk
- moederbord
- moedermelk
- moederland
- moedertaal
- moederhuis
- moedervlek
- moederloog
- schoonmaken
- aartsmoeder
- kunstmoeder
- moedermoord
- schoonvegen
- beeldschoon
- pleegmoeder
- schoonouder
- bonusmoeder
- grootmoeder
- moederfiets
- brandschoon
- bakermoeder
- schoonvader
- ravenmoeder
- schoonbroer
- stiefmoeder
- moedergodin
- moederschip
- moederschap
- moedernaakt
- buitenmoeder
- hondenmoeder
- binnenmoeder
- moederliefde
- schoonwassen
- natuurschoon
- schoonzuster
- kattenmoeder
- behuwdmoeder
- onthaalmoeder
- moedersterfte
- kruikenmoeder
- schoonschrift
- moedernegotie
- schoonschrijven
- koningin-moeder
- overgrootmoeder
- moederziel alleen
- betovergrootmoeder