moedertaal
Dutch (Brabantic)
/ˈmu.dərˌtaːl/
noun
Definitions
- mother tongue
- ancestral language language that is the ancestor of another language
Etymology
Compound from Dutch, Flemish moeder (mother, uterus, womb) + Dutch, Flemish taal (language, speech).
Origin
Dutch (Brabantic)
taal
Gloss
language, speech
Concept
Semantic Field
Speech and language
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
語
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Duitstalig Dutch, Flemish
- Engelstalig Dutch, Flemish
- Mandarijn Dutch, Flemish
- Moederdag Dutch, Flemish
- Nederlandstalig Dutch, Flemish
- aantaal Dutch, Flemish
- aartsmoeder Dutch, Flemish
- ambtstaal Dutch, Flemish
- anderstalig Dutch, Flemish
- baarmoeder Dutch, Flemish
- bakermoeder Dutch, Flemish
- bastaardtaal Dutch, Flemish
- behuwdmoeder Dutch, Flemish
- bestuurstaal Dutch, Flemish
- betovergrootmoeder Dutch, Flemish
- binnenmoeder Dutch, Flemish
- boeventaal Dutch, Flemish
- bonusmoeder Dutch, Flemish
- bronnentaal Dutch, Flemish
- buitenmoeder Dutch, Flemish
- creooltaal Dutch, Flemish
- cultuurtaal Dutch, Flemish
- dieventaal Dutch, Flemish
- dochtertaal Dutch, Flemish
- duomoeder Dutch, Flemish
- eenheidstaal Dutch, Flemish
- eentalig Dutch, Flemish
- gebarentaal Dutch, Flemish
- geheimtaal Dutch, Flemish
- grootmoeder Dutch, Flemish
- hondenmoeder Dutch, Flemish
- hulptaal Dutch, Flemish
- kattenmoeder Dutch, Flemish
- kindertaal Dutch, Flemish
- koningin-moeder Dutch, Flemish
- kruikenmoeder Dutch, Flemish
- kunstmoeder Dutch, Flemish
- kunsttaal Dutch, Flemish
- lekentaal Dutch, Flemish
- lichaamstaal Dutch, Flemish
- meertalig Dutch, Flemish
- moeder Dutch, Flemish
- moederbord Dutch, Flemish
- moederfiets Dutch, Flemish
- moedergodin Dutch, Flemish
- moederhuis Dutch, Flemish
- moederland Dutch, Flemish
- moederliefde Dutch, Flemish
- moederlijk Dutch, Flemish
- moederloog Dutch, Flemish
- moedermelk Dutch, Flemish
- moedermoord Dutch, Flemish
- moedernaakt Dutch, Flemish
- moedernegotie Dutch, Flemish
- moederschap Dutch, Flemish
- moederschip Dutch, Flemish
- moedersterfte Dutch, Flemish
- moedertaalspreekster Dutch, Flemish
- moedertaalspreker Dutch, Flemish
- moedervlek Dutch, Flemish
- moederziel alleen Dutch, Flemish
- moerstaal Dutch, Flemish
- niet-moedertaalspreekster Dutch, Flemish
- niet-moedertaalspreker Dutch, Flemish
- normtaal Dutch, Flemish
- oertaal Dutch, Flemish
- omgangstaal Dutch, Flemish
- onthaalmoeder Dutch, Flemish
- overgrootmoeder Dutch, Flemish
- pleegmoeder Dutch, Flemish
- programmeertaal Dutch, Flemish
- ravenmoeder Dutch, Flemish
- regenboogtaal Dutch, Flemish
- schoonmoeder Dutch, Flemish
- schrijftaal Dutch, Flemish
- schuimtaal Dutch, Flemish
- schuttingtaal Dutch, Flemish
- spreekster Dutch, Flemish
- spreektaal Dutch, Flemish
- spreker Dutch, Flemish
- standaardtaal Dutch, Flemish
- stiefmoeder Dutch, Flemish
- streektaal Dutch, Flemish
- taal Dutch, Flemish
- taalbeleid Dutch, Flemish
- taalbond Dutch, Flemish
- taalcontact Dutch, Flemish
- taalcursus Dutch, Flemish
- taaldood Dutch, Flemish
- taaleigen Dutch, Flemish
- taaleiland Dutch, Flemish
- taalfamilie Dutch, Flemish
- taalfilosofe Dutch, Flemish
- taalfilosofie Dutch, Flemish
- taalfilosoof Dutch, Flemish
- taalgebied Dutch, Flemish
- taalgevoel Dutch, Flemish
- taalgids Dutch, Flemish
- taalgrens Dutch, Flemish
- taalkloof Dutch, Flemish
- taalkunde Dutch, Flemish
- taalleemte Dutch, Flemish
- taalliefhebber Dutch, Flemish
- taalpolitiek Dutch, Flemish
- taalrol Dutch, Flemish
- taalstrijd Dutch, Flemish
- taaluiting Dutch, Flemish
- taalverwerving Dutch, Flemish
- taalwetenschap Dutch, Flemish
- talenkennis Dutch, Flemish
- talig Dutch, Flemish
- toontaal Dutch, Flemish
- turbotaal Dutch, Flemish
- tussentaal Dutch, Flemish
- tweetalig Dutch, Flemish
- vaagtaal Dutch, Flemish
- voertaal Dutch, Flemish
- volkstaal Dutch, Flemish
- wantaal Dutch, Flemish
- wereldtaal Dutch, Flemish
- wetenschapstaal Dutch, Flemish
- moeder Middle Dutch
- tale Middle Dutch
- tāle Middle Dutch
- moeder Afrikaans
- moedertaal Afrikaans
- moedertaalspreker Afrikaans
- taal Afrikaans
- taal
- talig
- moeder
- aantaal
- oertaal
- taalrol
- spreker
- wantaal
- vaagtaal
- voertaal
- normtaal
- taalgids
- hulptaal
- toontaal
- taaldood
- taalbond
- eentalig
- lekentaal
- taalgrens
- moerstaal
- tweetalig
- volkstaal
- meertalig
- kunsttaal
- Mandarijn
- taalkunde
- taalkloof
- ambtstaal
- Moederdag
- turbotaal
- taaleigen
- duomoeder
- baarmoeder
- taalcursus
- streektaal
- wereldtaal
- taaluiting
- moederhuis
- moedervlek
- kindertaal
- moederlijk
- moederbord
- moederland
- moederloog
- taalstrijd
- taalgevoel
- taalgebied
- creooltaal
- dieventaal
- taalbeleid
- spreekster
- moedermelk
- taalleemte
- spreektaal
- Duitstalig
- schuimtaal
- tussentaal
- geheimtaal
- taaleiland
- boeventaal
- dochtertaal
- cultuurtaal
- schrijftaal
- taalfamilie
- moederfiets
- ravenmoeder
- aartsmoeder
- bonusmoeder
- Engelstalig
- bronnentaal
- stiefmoeder
- gebarentaal
- anderstalig
- moederschap
- talenkennis
- moedermoord
- omgangstaal
- pleegmoeder
- grootmoeder
- moedergodin
- moedernaakt
- kunstmoeder
- bakermoeder
- taalcontact
- moederschip
- hondenmoeder
- kattenmoeder
- bestuurstaal
- schoonmoeder
- bastaardtaal
- taalpolitiek
- taalfilosofe
- buitenmoeder
- eenheidstaal
- binnenmoeder
- moederliefde
- taalfilosoof
- lichaamstaal
- behuwdmoeder
- schuttingtaal
- moedernegotie
- kruikenmoeder
- standaardtaal
- onthaalmoeder
- taalfilosofie
- moedersterfte
- regenboogtaal
- taalverwerving
- taalliefhebber
- taalwetenschap
- wetenschapstaal
- programmeertaal
- Nederlandstalig
- koningin-moeder
- overgrootmoeder
- moederziel alleen
- moedertaalspreker
- betovergrootmoeder
- moedertaalspreekster
- niet-moedertaalspreker
- niet-moedertaalspreekster