baarmoeder
Dutch (Brabantic)
/ˈbaːrˌmudər/
noun
Definitions
- uterus, womb
Etymology
Inherited from Middle Dutch baermoeder compound from Dutch, Flemish baren (give birth) + Dutch, Flemish moeder (mother, uterus, womb).
Origin
Dutch (Brabantic)
moeder
Gloss
mother, uterus, womb
Concept
Semantic Field
Kinship
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
母
Emoji
🤰 🤱 🤶
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Gebärmutter German
- Gebärmutterschleimhaut German
- Mutter German
- gebären German
- Moederdag Dutch, Flemish
- aartsmoeder Dutch, Flemish
- baarder Dutch, Flemish
- baarkruk Dutch, Flemish
- baarlid Dutch, Flemish
- baarmoederhals Dutch, Flemish
- baarmoederhalskanker Dutch, Flemish
- baarmoederkanker Dutch, Flemish
- bakermoeder Dutch, Flemish
- baren Dutch, Flemish
- behuwdmoeder Dutch, Flemish
- betovergrootmoeder Dutch, Flemish
- binnenmoeder Dutch, Flemish
- bonusmoeder Dutch, Flemish
- buitenmoeder Dutch, Flemish
- duomoeder Dutch, Flemish
- gebaren Dutch, Flemish
- grootmoeder Dutch, Flemish
- hals Dutch, Flemish
- hondenmoeder Dutch, Flemish
- kanker Dutch, Flemish
- kattenmoeder Dutch, Flemish
- koningin-moeder Dutch, Flemish
- kruikenmoeder Dutch, Flemish
- kunstmoeder Dutch, Flemish
- moeder Dutch, Flemish
- moederbord Dutch, Flemish
- moederfiets Dutch, Flemish
- moedergodin Dutch, Flemish
- moederhuis Dutch, Flemish
- moederland Dutch, Flemish
- moederliefde Dutch, Flemish
- moederlijk Dutch, Flemish
- moederloog Dutch, Flemish
- moedermelk Dutch, Flemish
- moedermoord Dutch, Flemish
- moedernaakt Dutch, Flemish
- moedernegotie Dutch, Flemish
- moederschap Dutch, Flemish
- moederschip Dutch, Flemish
- moedersterfte Dutch, Flemish
- moedertaal Dutch, Flemish
- moedervlek Dutch, Flemish
- moederziel alleen Dutch, Flemish
- onthaalmoeder Dutch, Flemish
- overgrootmoeder Dutch, Flemish
- pleegmoeder Dutch, Flemish
- ravenmoeder Dutch, Flemish
- schoonmoeder Dutch, Flemish
- stiefmoeder Dutch, Flemish
- vereenbaren Dutch, Flemish
- voorbarig Dutch, Flemish
- baermoeder Middle Dutch
- baren Middle Dutch
- moeder Middle Dutch
- baar Afrikaans
- baarmoeder Afrikaans
- moeder Afrikaans
- hals
- baren
- moeder
- kanker
- baarder
- gebaren
- baarlid
- baarkruk
- Moederdag
- voorbarig
- duomoeder
- moederlijk
- moederbord
- moedermelk
- moedertaal
- moederland
- moederhuis
- moedervlek
- moederloog
- aartsmoeder
- kunstmoeder
- moedermoord
- pleegmoeder
- bonusmoeder
- grootmoeder
- moederfiets
- stiefmoeder
- bakermoeder
- vereenbaren
- ravenmoeder
- moedergodin
- moederschip
- moederschap
- moedernaakt
- buitenmoeder
- hondenmoeder
- binnenmoeder
- moederliefde
- schoonmoeder
- kattenmoeder
- behuwdmoeder
- onthaalmoeder
- moedersterfte
- kruikenmoeder
- moedernegotie
- baarmoederhals
- koningin-moeder
- overgrootmoeder
- baarmoederkanker
- moederziel alleen
- betovergrootmoeder
- baarmoederhalskanker