rijzweep
Dutch (Brabantic)
/ˈrɛi̯.zʋeːp/
noun
Definitions
- crop, riding-crop, horsewhip
Etymology
Compound from Dutch, Flemish rijden (ride, drive) + Dutch, Flemish zweep (whip).
Origin
Dutch (Brabantic)
zweep
Gloss
whip
Concept
Semantic Field
Modern world
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanrijden Dutch, Flemish
- berijden Dutch, Flemish
- doodrijden Dutch, Flemish
- gansrijden Dutch, Flemish
- grijsrijden Dutch, Flemish
- inrijden Dutch, Flemish
- omrijden Dutch, Flemish
- overrijden Dutch, Flemish
- rijbaan Dutch, Flemish
- rijbewijs Dutch, Flemish
- rijden Dutch, Flemish
- rijder Dutch, Flemish
- rijdier Dutch, Flemish
- rijgedrag Dutch, Flemish
- rijkunst Dutch, Flemish
- rijles Dutch, Flemish
- rijontzegging Dutch, Flemish
- rijpaard Dutch, Flemish
- rijschool Dutch, Flemish
- rijstrook Dutch, Flemish
- rijtuig Dutch, Flemish
- rijverbod Dutch, Flemish
- rijweg Dutch, Flemish
- rijwiel Dutch, Flemish
- roodrijder Dutch, Flemish
- schaatsenrijden Dutch, Flemish
- zwartrijden Dutch, Flemish
- zweep Dutch, Flemish
- zweepdraad Dutch, Flemish
- zweephaar Dutch, Flemish
- zweepslag Dutch, Flemish
- zweepspin Dutch, Flemish
- zweepstaart Dutch, Flemish
- riden Middle Dutch
- swepe Middle Dutch
- sweep Afrikaans
- rèi Sranan Tongo
- zweep
- rijles
- rijden
- rijder
- rijweg
- rijwiel
- rijbaan
- rijtuig
- rijdier
- rijkunst
- rijpaard
- berijden
- omrijden
- inrijden
- rijbewijs
- rijschool
- aanrijden
- zweepspin
- rijgedrag
- rijstrook
- zweephaar
- zweepslag
- rijverbod
- overrijden
- roodrijder
- doodrijden
- gansrijden
- zweepdraad
- zweepstaart
- grijsrijden
- zwartrijden
- rijontzegging
- schaatsenrijden