rijstrook
Dutch (Brabantic)
/ˈrɛi̯.stroːk/
noun
Definitions
- (Netherlands) Each of several parallel driving lanes on a (broad) road
Etymology
Compound from Dutch, Flemish rijden (ride, drive) + Dutch, Flemish strook (lane).
Origin
Dutch (Brabantic)
strook
Gloss
lane
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Caprivistrook Dutch, Flemish
- Gazastrook Dutch, Flemish
- aanrijden Dutch, Flemish
- berijden Dutch, Flemish
- doodrijden Dutch, Flemish
- fietsstrook Dutch, Flemish
- gansrijden Dutch, Flemish
- grijsrijden Dutch, Flemish
- inrijden Dutch, Flemish
- omrijden Dutch, Flemish
- overrijden Dutch, Flemish
- pechstrook Dutch, Flemish
- rijbaan Dutch, Flemish
- rijbewijs Dutch, Flemish
- rijden Dutch, Flemish
- rijder Dutch, Flemish
- rijdier Dutch, Flemish
- rijgedrag Dutch, Flemish
- rijkunst Dutch, Flemish
- rijles Dutch, Flemish
- rijontzegging Dutch, Flemish
- rijpaard Dutch, Flemish
- rijschool Dutch, Flemish
- rijtuig Dutch, Flemish
- rijverbod Dutch, Flemish
- rijweg Dutch, Flemish
- rijwiel Dutch, Flemish
- rijzweep Dutch, Flemish
- roodrijder Dutch, Flemish
- schaatsenrijden Dutch, Flemish
- spitsstrook Dutch, Flemish
- strook Dutch, Flemish
- vluchtstrook Dutch, Flemish
- zwartrijden Dutch, Flemish
- riden Middle Dutch
- rèi Sranan Tongo
- strook
- rijles
- rijden
- rijder
- rijweg
- rijwiel
- rijbaan
- rijtuig
- rijdier
- rijkunst
- rijzweep
- rijpaard
- berijden
- omrijden
- inrijden
- rijbewijs
- rijschool
- aanrijden
- rijgedrag
- rijverbod
- pechstrook
- overrijden
- roodrijder
- doodrijden
- Gazastrook
- gansrijden
- fietsstrook
- grijsrijden
- spitsstrook
- zwartrijden
- vluchtstrook
- Caprivistrook
- rijontzegging
- schaatsenrijden