roodrijder
Dutch (Brabantic)
/ˈroːtˌrɛi̯.dər/
noun
Definitions
- A person who drives or rides through a red light (red traffic light).
Etymology
Affix from Dutch, Flemish rood (red) + Dutch, Flemish rijden (ride, drive).
Origin
Dutch (Brabantic)
rijden
Gloss
ride, drive
Concept
Semantic Field
Motion
Ontological Category
Action/Process
Emoji
🐎 🐴
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanrijden Dutch, Flemish
- avondrood Dutch, Flemish
- berijden Dutch, Flemish
- bloedrood Dutch, Flemish
- bordeauxrood Dutch, Flemish
- doodrijden Dutch, Flemish
- gansrijden Dutch, Flemish
- grijsrijden Dutch, Flemish
- inrijden Dutch, Flemish
- karmijnrood Dutch, Flemish
- kersenrood Dutch, Flemish
- kersrood Dutch, Flemish
- koraalrood Dutch, Flemish
- lippenrood Dutch, Flemish
- morgenrood Dutch, Flemish
- okerrood Dutch, Flemish
- omrijden Dutch, Flemish
- overrijden Dutch, Flemish
- paarsrood Dutch, Flemish
- rijbaan Dutch, Flemish
- rijbewijs Dutch, Flemish
- rijden Dutch, Flemish
- rijder Dutch, Flemish
- rijdier Dutch, Flemish
- rijgedrag Dutch, Flemish
- rijkunst Dutch, Flemish
- rijles Dutch, Flemish
- rijontzegging Dutch, Flemish
- rijpaard Dutch, Flemish
- rijschool Dutch, Flemish
- rijstrook Dutch, Flemish
- rijtuig Dutch, Flemish
- rijverbod Dutch, Flemish
- rijweg Dutch, Flemish
- rijwiel Dutch, Flemish
- rijzweep Dutch, Flemish
- robijnrood Dutch, Flemish
- rood Dutch, Flemish
- roodachtig Dutch, Flemish
- roodbaars Dutch, Flemish
- roodbont Dutch, Flemish
- roodborst Dutch, Flemish
- roodborstlijster Dutch, Flemish
- roodgloeiend Dutch, Flemish
- roodhaar Dutch, Flemish
- roodharig Dutch, Flemish
- roodhert Dutch, Flemish
- roodkop Dutch, Flemish
- roodmus Dutch, Flemish
- roodsel Dutch, Flemish
- roodverschuiving Dutch, Flemish
- rozenrood Dutch, Flemish
- rozerood Dutch, Flemish
- schaamrood Dutch, Flemish
- schaatsenrijden Dutch, Flemish
- scharlakenrood Dutch, Flemish
- vuurrood Dutch, Flemish
- wijnrood Dutch, Flemish
- zwartrijden Dutch, Flemish
- riden Middle Dutch
- rôot Middle Dutch
- rooi Afrikaans
- rèi Sranan Tongo
- rood
- rijles
- rijden
- rijder
- rijweg
- roodsel
- rijwiel
- rijbaan
- rijtuig
- roodmus
- rijdier
- roodkop
- vuurrood
- rijkunst
- rijzweep
- rijpaard
- roodhert
- berijden
- kersrood
- rozerood
- roodbont
- wijnrood
- omrijden
- okerrood
- inrijden
- roodhaar
- rijbewijs
- roodharig
- rijschool
- paarsrood
- aanrijden
- rijgedrag
- rijstrook
- bloedrood
- avondrood
- roodborst
- rozenrood
- rijverbod
- roodbaars
- overrijden
- koraalrood
- doodrijden
- roodachtig
- lippenrood
- gansrijden
- kersenrood
- robijnrood
- schaamrood
- morgenrood
- karmijnrood
- grijsrijden
- zwartrijden
- roodgloeiend
- bordeauxrood
- rijontzegging
- scharlakenrood
- schaatsenrijden
- roodverschuiving
- roodborstlijster