opendoen
Dutch (Brabantic)
verb
Definitions
- to open
Etymology
Compound from Dutch, Flemish open (open) + Dutch, Flemish doen (do).
Origin
Dutch (Brabantic)
doen
Gloss
do
Concept
Semantic Field
Basic actions and technology
Ontological Category
Action/Process
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aandoen Dutch, Flemish
- afdoen Dutch, Flemish
- bedoen Dutch, Flemish
- boetedoening Dutch, Flemish
- dichtdoen Dutch, Flemish
- doen Dutch, Flemish
- doener Dutch, Flemish
- doenlijk Dutch, Flemish
- dooddoener Dutch, Flemish
- maldoenerij Dutch, Flemish
- meedoen Dutch, Flemish
- misdoen Dutch, Flemish
- nadoen Dutch, Flemish
- onderdoen Dutch, Flemish
- ontdoen Dutch, Flemish
- opdoen Dutch, Flemish
- open Dutch, Flemish
- openbarsten Dutch, Flemish
- openbloeien Dutch, Flemish
- openbreken Dutch, Flemish
- opendraaien Dutch, Flemish
- openduwen Dutch, Flemish
- openen Dutch, Flemish
- opengaan Dutch, Flemish
- openhalen Dutch, Flemish
- openheid Dutch, Flemish
- openlijk Dutch, Flemish
- openlucht Dutch, Flemish
- openmaken Dutch, Flemish
- opensperren Dutch, Flemish
- openwerken Dutch, Flemish
- openzetten Dutch, Flemish
- openzwaaien Dutch, Flemish
- overdoen Dutch, Flemish
- toedoen Dutch, Flemish
- uitdoen Dutch, Flemish
- verdoen Dutch, Flemish
- voldoen Dutch, Flemish
- voordoen Dutch, Flemish
- wegdoen Dutch, Flemish
- weldoener Dutch, Flemish
- doen Middle Dutch
- ōpen Middle Dutch
- doen Afrikaans
- oop Afrikaans
- doen
- open
- opdoen
- nadoen
- doener
- bedoen
- afdoen
- openen
- toedoen
- meedoen
- aandoen
- misdoen
- uitdoen
- voldoen
- verdoen
- wegdoen
- ontdoen
- opengaan
- overdoen
- voordoen
- openheid
- openlijk
- doenlijk
- openmaken
- dichtdoen
- openhalen
- onderdoen
- openduwen
- openlucht
- weldoener
- openwerken
- openbreken
- dooddoener
- openzetten
- openbloeien
- openzwaaien
- opendraaien
- openbarsten
- maldoenerij
- opensperren
- boetedoening