draagband
Dutch (Brabantic)
/ˈdraːx.bɑnt/
noun
Definitions
- (clothing) carrying strap, shoulder strap
Etymology
Compound from Dutch, Flemish dragen (carry, stem of m, wear) + Dutch, Flemish band (bond, leash, relationship, strip, bound, strap, conveyor belt, collar, tyre, belt, track, tire, fetter).
Origin
Dutch (Brabantic)
band
Gloss
bond, leash, relationship, strip, bound, strap, conveyor belt, collar, tyre, belt, track, tire, fetter
Concept
Semantic Field
Basic actions and technology
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
襟
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aandragen Dutch, Flemish
- afdragen Dutch, Flemish
- afplakband Dutch, Flemish
- armband Dutch, Flemish
- autoband Dutch, Flemish
- band Dutch, Flemish
- bandafnemer Dutch, Flemish
- bandbreedte Dutch, Flemish
- banddoorlaatfilter Dutch, Flemish
- bandeloos Dutch, Flemish
- bandenlichter Dutch, Flemish
- bandenloos Dutch, Flemish
- bandfabriek Dutch, Flemish
- bandhond Dutch, Flemish
- bandleider Dutch, Flemish
- bandopnemer Dutch, Flemish
- bandrecorder Dutch, Flemish
- bandsperfilter Dutch, Flemish
- bandwerker Dutch, Flemish
- bedragen Dutch, Flemish
- bijdragen Dutch, Flemish
- binnenband Dutch, Flemish
- breedband Dutch, Flemish
- broek Dutch, Flemish
- broekdraagband Dutch, Flemish
- buitenband Dutch, Flemish
- cassetteband Dutch, Flemish
- draagbaar Dutch, Flemish
- draagdoek Dutch, Flemish
- draaggolf Dutch, Flemish
- draagkoets Dutch, Flemish
- draagkracht Dutch, Flemish
- draaglijk Dutch, Flemish
- draagster Dutch, Flemish
- draagtas Dutch, Flemish
- draagvlak Dutch, Flemish
- draagwijdte Dutch, Flemish
- dragen Dutch, Flemish
- fietsendrager Dutch, Flemish
- gedrag Dutch, Flemish
- gedragen Dutch, Flemish
- haarband Dutch, Flemish
- halsband Dutch, Flemish
- keelband Dutch, Flemish
- kinband Dutch, Flemish
- klittenband Dutch, Flemish
- kousenband Dutch, Flemish
- leiband Dutch, Flemish
- loopband Dutch, Flemish
- losbandig Dutch, Flemish
- misdragen Dutch, Flemish
- naamdrager Dutch, Flemish
- opdragen Dutch, Flemish
- overdragen Dutch, Flemish
- plakband Dutch, Flemish
- polsband Dutch, Flemish
- reserveband Dutch, Flemish
- rockband Dutch, Flemish
- roerdrager Dutch, Flemish
- rupsband Dutch, Flemish
- smalband Dutch, Flemish
- sneeuwband Dutch, Flemish
- stemband Dutch, Flemish
- uitdragen Dutch, Flemish
- verband Dutch, Flemish
- verdragen Dutch, Flemish
- veulendragend Dutch, Flemish
- voldragen Dutch, Flemish
- voordragen Dutch, Flemish
- zijband Dutch, Flemish
- ban Indonesian
- bant Middle Dutch
- drāgen Middle Dutch
- dra Afrikaans
- band
- broek
- dragen
- gedrag
- kinband
- zijband
- verband
- leiband
- armband
- draagtas
- halsband
- polsband
- bedragen
- rupsband
- afdragen
- smalband
- keelband
- gedragen
- plakband
- bandhond
- haarband
- stemband
- rockband
- loopband
- autoband
- opdragen
- draagbaar
- draaglijk
- voldragen
- aandragen
- draagdoek
- draagvlak
- bandeloos
- uitdragen
- breedband
- verdragen
- bijdragen
- draagster
- misdragen
- losbandig
- draaggolf
- bandenloos
- buitenband
- kousenband
- bandleider
- roerdrager
- overdragen
- sneeuwband
- voordragen
- binnenband
- naamdrager
- bandwerker
- draagkoets
- afplakband
- bandopnemer
- klittenband
- bandbreedte
- draagkracht
- reserveband
- bandfabriek
- draagwijdte
- bandafnemer
- bandrecorder
- cassetteband
- veulendragend
- fietsendrager
- bandenlichter
- bandsperfilter
- broekdraagband
- banddoorlaatfilter