zijband
Dutch (Brabantic)
/ˈzɛi̯.bɑnt/
noun
Definitions
- sideband band of frequencies
- lateral ligament band of connector tissue between bones
Etymology
Compound from Dutch, Flemish zij (side, they) + Dutch, Flemish band (bond, leash, relationship, strip, bound, strap, conveyor belt, collar, tyre, belt, track, tire, fetter).
Origin
Dutch (Brabantic)
band
Gloss
bond, leash, relationship, strip, bound, strap, conveyor belt, collar, tyre, belt, track, tire, fetter
Concept
Semantic Field
Basic actions and technology
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
襟
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- afplakband Dutch, Flemish
- armband Dutch, Flemish
- autoband Dutch, Flemish
- band Dutch, Flemish
- bandafnemer Dutch, Flemish
- bandbreedte Dutch, Flemish
- banddoorlaatfilter Dutch, Flemish
- bandeloos Dutch, Flemish
- bandenlichter Dutch, Flemish
- bandenloos Dutch, Flemish
- bandfabriek Dutch, Flemish
- bandhond Dutch, Flemish
- bandleider Dutch, Flemish
- bandopnemer Dutch, Flemish
- bandrecorder Dutch, Flemish
- bandsperfilter Dutch, Flemish
- bandwerker Dutch, Flemish
- binnenband Dutch, Flemish
- bladzij Dutch, Flemish
- breedband Dutch, Flemish
- buitenband Dutch, Flemish
- cassetteband Dutch, Flemish
- draagband Dutch, Flemish
- enkel Dutch, Flemish
- enkelzijbandmodulatie Dutch, Flemish
- haarband Dutch, Flemish
- halsband Dutch, Flemish
- keelband Dutch, Flemish
- kinband Dutch, Flemish
- klittenband Dutch, Flemish
- kousenband Dutch, Flemish
- langszij Dutch, Flemish
- leiband Dutch, Flemish
- loopband Dutch, Flemish
- losbandig Dutch, Flemish
- modulatie Dutch, Flemish
- plakband Dutch, Flemish
- polsband Dutch, Flemish
- reserveband Dutch, Flemish
- rockband Dutch, Flemish
- rupsband Dutch, Flemish
- smalband Dutch, Flemish
- sneeuwband Dutch, Flemish
- stemband Dutch, Flemish
- verband Dutch, Flemish
- zij Dutch, Flemish
- zijarm Dutch, Flemish
- zijkant Dutch, Flemish
- zijlui Dutch, Flemish
- zijpad Dutch, Flemish
- zijrivier Dutch, Flemish
- zijspan Dutch, Flemish
- zijtak Dutch, Flemish
- zijwaarts Dutch, Flemish
- zijwiel Dutch, Flemish
- zijzwaard Dutch, Flemish
- ban Indonesian
- bant Middle Dutch
- si Middle Dutch
- si, sī Middle Dutch
- sy Afrikaans
- zij
- band
- enkel
- zijtak
- zijlui
- zijpad
- zijarm
- zijkant
- kinband
- leiband
- verband
- zijwiel
- bladzij
- zijspan
- armband
- stemband
- halsband
- polsband
- rupsband
- rockband
- smalband
- loopband
- autoband
- keelband
- plakband
- langszij
- bandhond
- haarband
- draagband
- zijwaarts
- modulatie
- bandeloos
- losbandig
- zijrivier
- zijzwaard
- breedband
- bandenloos
- sneeuwband
- buitenband
- kousenband
- binnenband
- bandleider
- bandwerker
- afplakband
- reserveband
- bandopnemer
- klittenband
- bandfabriek
- bandbreedte
- bandafnemer
- bandrecorder
- cassetteband
- bandenlichter
- bandsperfilter
- banddoorlaatfilter
- enkelzijbandmodulatie