taal
Dutch (Brabantic)
/taːl/
noun
Definitions
- (countable) language form of communication consisting of vocabulary and grammar
- (uncountable) language capability to communicate with words
- (uncountable) language means or manner of expression
- (uncountable) language specific lect or jargon
- (uncountable) language particular words of a text or speech act
Etymology
Inherited from Middle Dutch tāle inherited from Old Dutch *tala inherited from Proto-Germanic *talō (number, calculation).
Origin
Proto-Germanic
*talō
Gloss
number, calculation
Concept
Semantic Field
Modern world
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
数
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aftertale English
- betall English
- blabtale English
- carrytale English
- folktale English
- foretale English
- midtale English
- tale English
- taleable English
- talebearer English
- talebearing English
- talebook English
- taleful English
- talelike English
- taler English
- talesman English
- taleteller English
- taletelling English
- tattletale English
- telltale English
- tsotsitaal English
- Sprachraum German
- -er- Dutch, Flemish
- Duits Dutch, Flemish
- Duitstalig Dutch, Flemish
- Engels Dutch, Flemish
- Engelstalig Dutch, Flemish
- Mandarijn Dutch, Flemish
- Mandarijns Dutch, Flemish
- Nederlands Dutch, Flemish
- Nederlandstalig Dutch, Flemish
- aan Dutch, Flemish
- aantaal Dutch, Flemish
- ambt Dutch, Flemish
- ambtstaal Dutch, Flemish
- anders Dutch, Flemish
- anderstalig Dutch, Flemish
- bastaard Dutch, Flemish
- bastaardtaal Dutch, Flemish
- beleid Dutch, Flemish
- bestuur Dutch, Flemish
- bestuurstaal Dutch, Flemish
- boef Dutch, Flemish
- boeventaal Dutch, Flemish
- bond Dutch, Flemish
- bron Dutch, Flemish
- bronnentaal Dutch, Flemish
- contact Dutch, Flemish
- creool Dutch, Flemish
- creooltaal Dutch, Flemish
- cultuur Dutch, Flemish
- cultuurtaal Dutch, Flemish
- cursus Dutch, Flemish
- dief Dutch, Flemish
- dieventaal Dutch, Flemish
- dochter Dutch, Flemish
- dochtertaal Dutch, Flemish
- dood Dutch, Flemish
- een Dutch, Flemish
- eenheid Dutch, Flemish
- eenheidstaal Dutch, Flemish
- eentalig Dutch, Flemish
- eigen Dutch, Flemish
- eiland Dutch, Flemish
- familie Dutch, Flemish
- filosofe Dutch, Flemish
- filosofie Dutch, Flemish
- filosoof Dutch, Flemish
- gebaar Dutch, Flemish
- gebarentaal Dutch, Flemish
- gebied Dutch, Flemish
- geheim Dutch, Flemish
- geheimtaal Dutch, Flemish
- gevoel Dutch, Flemish
- gids Dutch, Flemish
- grens Dutch, Flemish
- hulp Dutch, Flemish
- hulptaal Dutch, Flemish
- kennis Dutch, Flemish
- kind Dutch, Flemish
- kindertaal Dutch, Flemish
- kloof Dutch, Flemish
- kunsttaal Dutch, Flemish
- leemte Dutch, Flemish
- leken Dutch, Flemish
- lekentaal Dutch, Flemish
- lichaam Dutch, Flemish
- lichaamstaal Dutch, Flemish
- liefhebber Dutch, Flemish
- mandarijn Dutch, Flemish
- meer Dutch, Flemish
- meertalig Dutch, Flemish
- meertaligheid Dutch, Flemish
- moeder Dutch, Flemish
- moedertaal Dutch, Flemish
- moedertaalspreekster Dutch, Flemish
- moedertaalspreker Dutch, Flemish
- moer Dutch, Flemish
- moerstaal Dutch, Flemish
- norm Dutch, Flemish
- normtaal Dutch, Flemish
- oertaal Dutch, Flemish
- omgang Dutch, Flemish
- omgangstaal Dutch, Flemish
- politiek Dutch, Flemish
- programmeertaal Dutch, Flemish
- programmeren Dutch, Flemish
- regenboog Dutch, Flemish
- regenboogtaal Dutch, Flemish
- rol Dutch, Flemish
- schrijftaal Dutch, Flemish
- schrijven Dutch, Flemish
- schuim Dutch, Flemish
- schuimtaal Dutch, Flemish
- schutting Dutch, Flemish
- schuttingtaal Dutch, Flemish
- spreektaal Dutch, Flemish
- spreektalig Dutch, Flemish
- spreken Dutch, Flemish
- standaard Dutch, Flemish
- standaardtaal Dutch, Flemish
- streek Dutch, Flemish
- streektaal Dutch, Flemish
- strijd Dutch, Flemish
- taalbeleid Dutch, Flemish
- taalbond Dutch, Flemish
- taalcontact Dutch, Flemish
- taalcursus Dutch, Flemish
- taaldood Dutch, Flemish
- taaleigen Dutch, Flemish
- taaleiland Dutch, Flemish
- taalfamilie Dutch, Flemish
- taalfilosofe Dutch, Flemish
- taalfilosofie Dutch, Flemish
- taalfilosoof Dutch, Flemish
- taalgebied Dutch, Flemish
- taalgevoel Dutch, Flemish
- taalgids Dutch, Flemish
- taalgrens Dutch, Flemish
- taalkloof Dutch, Flemish
- taalkunde Dutch, Flemish
- taalkundig Dutch, Flemish
- taalkundige Dutch, Flemish
- taalleemte Dutch, Flemish
- taalliefhebber Dutch, Flemish
- taalpolitiek Dutch, Flemish
- taalrol Dutch, Flemish
- taalstrijd Dutch, Flemish
- taaluiting Dutch, Flemish
- taalverwerving Dutch, Flemish
- taalwetenschap Dutch, Flemish
- talenkennis Dutch, Flemish
- talig Dutch, Flemish
- toon Dutch, Flemish
- toontaal Dutch, Flemish
- turbo Dutch, Flemish
- turbotaal Dutch, Flemish
- tussen Dutch, Flemish
- tussentaal Dutch, Flemish
- twee Dutch, Flemish
- tweetalig Dutch, Flemish
- uiting Dutch, Flemish
- vaag Dutch, Flemish
- vaagtaal Dutch, Flemish
- verwerving Dutch, Flemish
- voeren Dutch, Flemish
- voertaal Dutch, Flemish
- volk Dutch, Flemish
- volkstaal Dutch, Flemish
- wantaal Dutch, Flemish
- wereld Dutch, Flemish
- wereldtaal Dutch, Flemish
- wetenschap Dutch, Flemish
- wetenschapstaal Dutch, Flemish
- *del- Proto-Indo-European
- *dol- Proto-Indo-European
- *talō Proto-Germanic
- talu Old English
- tale Middle English
- tala Old Norse
- eintala Icelandic
- frumtala Icelandic
- raðtala Icelandic
- tala Icelandic
- tvinntala Icelandic
- tvítala Icelandic
- töluorð Icelandic
- tölusetja Icelandic
- tölustafur Icelandic
- töluverður Icelandic
- þvertala Icelandic
- aentale Middle Dutch
- tale Middle Dutch
- tāle Middle Dutch
- wantale Middle Dutch
- zala Old High German
- gebaretaal Afrikaans
- moedertaal Afrikaans
- taal Afrikaans
- taalbeleid Afrikaans
- taalkommissie Afrikaans
- taalmonument Afrikaans
- *tala Old Dutch
- tala Old Saxon
- streektaal Western Frisian
- tale Old Frisian
- toale West Flemish
- rol
- aan
- een
- ambt
- moer
- norm
- dief
- twee
- meer
- hulp
- dood
- volk
- bron
- -er-
- bond
- toon
- kind
- gids
- vaag
- boef
- turbo
- eigen
- leken
- talig
- Duits
- grens
- kloof
- kennis
- wereld
- eiland
- leemte
- Engels
- uiting
- gebied
- creool
- gevoel
- omgang
- anders
- strijd
- beleid
- streek
- geheim
- voeren
- schuim
- cursus
- moeder
- tussen
- gebaar
- bestuur
- familie
- oertaal
- taalrol
- spreken
- dochter
- wantaal
- lichaam
- aantaal
- cultuur
- contact
- eenheid
- normtaal
- filosofe
- taalgids
- hulptaal
- toontaal
- taaldood
- eentalig
- bastaard
- vaagtaal
- voertaal
- politiek
- taalbond
- filosoof
- lekentaal
- schrijven
- kunsttaal
- mandarijn
- filosofie
- turbotaal
- taalgrens
- moerstaal
- tweetalig
- schutting
- meertalig
- volkstaal
- Mandarijn
- taalkunde
- taalkloof
- ambtstaal
- regenboog
- standaard
- taaleigen
- streektaal
- taaluiting
- kindertaal
- liefhebber
- taalgevoel
- taalgebied
- moedertaal
- taalleemte
- spreektaal
- taalkundig
- Nederlands
- geheimtaal
- boeventaal
- Mandarijns
- taalcursus
- wereldtaal
- wetenschap
- taalstrijd
- creooltaal
- dieventaal
- taalbeleid
- Duitstalig
- schuimtaal
- tussentaal
- verwerving
- taaleiland
- dochtertaal
- cultuurtaal
- taalfamilie
- bronnentaal
- gebarentaal
- omgangstaal
- taalcontact
- schrijftaal
- spreektalig
- Engelstalig
- anderstalig
- talenkennis
- taalkundige
- bestuurstaal
- bastaardtaal
- taalpolitiek
- taalfilosofe
- eenheidstaal
- programmeren
- taalfilosoof
- lichaamstaal
- meertaligheid
- taalfilosofie
- regenboogtaal
- schuttingtaal
- standaardtaal
- taalverwerving
- taalliefhebber
- taalwetenschap
- programmeertaal
- Nederlandstalig
- wetenschapstaal
- moedertaalspreker
- moedertaalspreekster