fietstocht
Dutch (Brabantic)
noun
Definitions
- bike ride
Etymology
Compound from Dutch, Flemish fiets (bicycle, bike) + Dutch, Flemish tocht (trip, journey, expedition, small waterway in a polder, march).
Origin
Dutch (Brabantic)
tocht
Gloss
trip, journey, expedition, small waterway in a polder, march
Concept
Semantic Field
Motion
Ontological Category
Action/Process
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Fietse German
- Elfstedentocht Dutch, Flemish
- aantocht Dutch, Flemish
- achtertocht Dutch, Flemish
- ademtocht Dutch, Flemish
- aftocht Dutch, Flemish
- bakfiets Dutch, Flemish
- bierfiets Dutch, Flemish
- boottocht Dutch, Flemish
- borgtocht Dutch, Flemish
- bromfiets Dutch, Flemish
- doortocht Dutch, Flemish
- fiets Dutch, Flemish
- fietsbel Dutch, Flemish
- fietsbrug Dutch, Flemish
- fietsen Dutch, Flemish
- fietsendrager Dutch, Flemish
- fietsenhok Dutch, Flemish
- fietsenrek Dutch, Flemish
- fietsenstalling Dutch, Flemish
- fietshelm Dutch, Flemish
- fietsinfrastructuur Dutch, Flemish
- fietspad Dutch, Flemish
- fietspomp Dutch, Flemish
- fietsriksja Dutch, Flemish
- fietsrotonde Dutch, Flemish
- fietsstrook Dutch, Flemish
- fietsstuur Dutch, Flemish
- fietstaxi Dutch, Flemish
- fietsveer Dutch, Flemish
- hartstocht Dutch, Flemish
- intocht Dutch, Flemish
- kinderfiets Dutch, Flemish
- krijgstocht Dutch, Flemish
- kroegentocht Dutch, Flemish
- kruistocht Dutch, Flemish
- leeftocht Dutch, Flemish
- ligfiets Dutch, Flemish
- lijftocht Dutch, Flemish
- lokfiets Dutch, Flemish
- loopfiets Dutch, Flemish
- moederfiets Dutch, Flemish
- molentocht Dutch, Flemish
- motorfiets Dutch, Flemish
- omafiets Dutch, Flemish
- plooifiets Dutch, Flemish
- plundertocht Dutch, Flemish
- racefiets Dutch, Flemish
- sledetocht Dutch, Flemish
- snorfiets Dutch, Flemish
- speurtocht Dutch, Flemish
- spoorfiets Dutch, Flemish
- stoomfiets Dutch, Flemish
- strooptocht Dutch, Flemish
- terugtocht Dutch, Flemish
- tocht Dutch, Flemish
- tochtgenoot Dutch, Flemish
- tochtig Dutch, Flemish
- toerfiets Dutch, Flemish
- uittocht Dutch, Flemish
- veldtocht Dutch, Flemish
- vouwfiets Dutch, Flemish
- wandeltocht Dutch, Flemish
- waterfiets Dutch, Flemish
- weesfiets Dutch, Flemish
- zoektocht Dutch, Flemish
- *tuhtiz Proto-Germanic
- togt Danish
- brompit Indonesian
- tocht Middle Dutch
- fiets Afrikaans
- fyts Western Frisian
- pit Javanese
- fietse Dutch Low Saxon
- tocht
- fiets
- tochtig
- intocht
- fietsen
- aftocht
- ligfiets
- aantocht
- fietspad
- uittocht
- fietsbel
- bakfiets
- omafiets
- lokfiets
- loopfiets
- toerfiets
- bromfiets
- fietsveer
- fietstaxi
- veldtocht
- vouwfiets
- racefiets
- borgtocht
- weesfiets
- snorfiets
- doortocht
- fietshelm
- fietspomp
- bierfiets
- leeftocht
- lijftocht
- zoektocht
- ademtocht
- fietsbrug
- boottocht
- spoorfiets
- speurtocht
- motorfiets
- kruistocht
- stoomfiets
- waterfiets
- sledetocht
- plooifiets
- fietsenrek
- fietsenhok
- terugtocht
- hartstocht
- molentocht
- fietsstuur
- strooptocht
- tochtgenoot
- fietsstrook
- moederfiets
- achtertocht
- kinderfiets
- krijgstocht
- fietsriksja
- wandeltocht
- kroegentocht
- fietsrotonde
- plundertocht
- fietsendrager
- Elfstedentocht
- fietsenstalling
- fietsinfrastructuur