kroegentocht
Dutch (Brabantic)
/ˈkru.ɣə(n)ˌtɔxt/
noun
Definitions
- pub crawl
Etymology
Compound from Dutch, Flemish kroeg (pub) + Dutch, Flemish tocht (trip, journey, expedition, small waterway in a polder, march).
Origin
Dutch (Brabantic)
tocht
Gloss
trip, journey, expedition, small waterway in a polder, march
Concept
Semantic Field
Motion
Ontological Category
Action/Process
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Elfstedentocht Dutch, Flemish
- aantocht Dutch, Flemish
- achtertocht Dutch, Flemish
- ademtocht Dutch, Flemish
- aftocht Dutch, Flemish
- boottocht Dutch, Flemish
- borgtocht Dutch, Flemish
- brandewijnkroeg Dutch, Flemish
- brandewijnskroeg Dutch, Flemish
- doortocht Dutch, Flemish
- fietstocht Dutch, Flemish
- hartstocht Dutch, Flemish
- intocht Dutch, Flemish
- krijgstocht Dutch, Flemish
- kroeg Dutch, Flemish
- kroegtijger Dutch, Flemish
- kruistocht Dutch, Flemish
- leeftocht Dutch, Flemish
- lijftocht Dutch, Flemish
- molentocht Dutch, Flemish
- plundertocht Dutch, Flemish
- sledetocht Dutch, Flemish
- speurtocht Dutch, Flemish
- stamkroeg Dutch, Flemish
- strooptocht Dutch, Flemish
- terugtocht Dutch, Flemish
- tocht Dutch, Flemish
- tochtgenoot Dutch, Flemish
- tochtig Dutch, Flemish
- uittocht Dutch, Flemish
- veldtocht Dutch, Flemish
- wandeltocht Dutch, Flemish
- zoektocht Dutch, Flemish
- *tuhtiz Proto-Germanic
- togt Danish
- tocht Middle Dutch
- kroeg Afrikaans
- krôch Middle Low German
- tocht
- kroeg
- tochtig
- intocht
- aftocht
- aantocht
- uittocht
- stamkroeg
- veldtocht
- borgtocht
- doortocht
- leeftocht
- lijftocht
- zoektocht
- ademtocht
- boottocht
- speurtocht
- kruistocht
- sledetocht
- fietstocht
- terugtocht
- hartstocht
- molentocht
- kroegtijger
- strooptocht
- tochtgenoot
- achtertocht
- krijgstocht
- wandeltocht
- plundertocht
- Elfstedentocht
- brandewijnkroeg
- brandewijnskroeg