alleenrecht
Dutch (Brabantic)
/ɑˈleːnˌrɛxt/
noun
Definitions
- (economics) A monopoly.
- An exclusive right to something; (figurative) a monopoly.
Etymology
Compound from Dutch, Flemish alleen (alone) + Dutch, Flemish recht (right, law, straight, justice, privilege, a right).
Origin
Dutch (Brabantic)
recht
Gloss
right, law, straight, justice, privilege, a right
Concept
Semantic Field
Spatial relations
Ontological Category
Property
Kanji
右
Emoji
👉️ 🤜
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- al Dutch, Flemish
- alleen Dutch, Flemish
- alleenheerschappij Dutch, Flemish
- alleenheerser Dutch, Flemish
- alleenstaand Dutch, Flemish
- auteursrecht Dutch, Flemish
- beklemkrecht Dutch, Flemish
- burgerrecht Dutch, Flemish
- collatierecht Dutch, Flemish
- dijkrecht Dutch, Flemish
- een Dutch, Flemish
- eerstgeboorterecht Dutch, Flemish
- geboorterecht Dutch, Flemish
- gewoonterecht Dutch, Flemish
- grondrecht Dutch, Flemish
- gruitrecht Dutch, Flemish
- havenrecht Dutch, Flemish
- hoederecht Dutch, Flemish
- kaarsrecht Dutch, Flemish
- kiesrecht Dutch, Flemish
- leenrecht Dutch, Flemish
- lijnrecht Dutch, Flemish
- loodrecht Dutch, Flemish
- mensenrechten Dutch, Flemish
- moederziel alleen Dutch, Flemish
- natuurrecht Dutch, Flemish
- ontslagrecht Dutch, Flemish
- publiekrecht Dutch, Flemish
- recht Dutch, Flemish
- rechtbank Dutch, Flemish
- rechthoek Dutch, Flemish
- rechthoekig Dutch, Flemish
- rechtlijnig Dutch, Flemish
- rechtmatig Dutch, Flemish
- rechtop Dutch, Flemish
- rechtsgebied Dutch, Flemish
- rechtsgeding Dutch, Flemish
- rechtsgeleerde Dutch, Flemish
- rechtsgeleerdheid Dutch, Flemish
- rechtsgeschiedkundige Dutch, Flemish
- rechtsmacht Dutch, Flemish
- rechtsorde Dutch, Flemish
- rechtspleging Dutch, Flemish
- rechtspraak Dutch, Flemish
- rechtsprocedure Dutch, Flemish
- rechtsstaat Dutch, Flemish
- rechtswetenschap Dutch, Flemish
- rechtszaak Dutch, Flemish
- rechtszaal Dutch, Flemish
- rechttrekken Dutch, Flemish
- rechtvaardig Dutch, Flemish
- rechtzaal Dutch, Flemish
- rechtzetten Dutch, Flemish
- regelrecht Dutch, Flemish
- stadsrecht Dutch, Flemish
- stemrecht Dutch, Flemish
- strafrecht Dutch, Flemish
- terecht Dutch, Flemish
- vetorecht Dutch, Flemish
- volkenrecht Dutch, Flemish
- voorrecht Dutch, Flemish
- wederrechtelijk Dutch, Flemish
- zelfbeschikkingsrecht Dutch, Flemish
- hukum perdata Indonesian
- allêne Middle Dutch
- recht Middle Dutch
- reg Afrikaans
- al Old Dutch
- ēno Old Dutch
- al
- een
- recht
- alleen
- rechtop
- terecht
- leenrecht
- loodrecht
- kiesrecht
- vetorecht
- lijnrecht
- rechthoek
- stemrecht
- dijkrecht
- voorrecht
- rechtbank
- rechtzaal
- gruitrecht
- hoederecht
- kaarsrecht
- stadsrecht
- havenrecht
- rechtmatig
- grondrecht
- rechtszaal
- rechtsorde
- strafrecht
- rechtszaak
- regelrecht
- natuurrecht
- volkenrecht
- burgerrecht
- rechthoekig
- rechtlijnig
- rechtsstaat
- rechtsmacht
- rechtzetten
- rechtspraak
- rechtsgebied
- ontslagrecht
- rechtvaardig
- auteursrecht
- alleenstaand
- rechtsgeding
- rechttrekken
- publiekrecht
- beklemkrecht
- alleenheerser
- mensenrechten
- collatierecht
- rechtspleging
- geboorterecht
- gewoonterecht
- rechtsgeleerde
- wederrechtelijk
- rechtsprocedure
- rechtswetenschap
- rechtsgeleerdheid
- moederziel alleen
- eerstgeboorterecht
- alleenheerschappij
- zelfbeschikkingsrecht
- rechtsgeschiedkundige