eendekker
Dutch (Brabantic)
/ˈeːnˌdɛ.kər/
noun
Definitions
- monoplane
Etymology
Affix from Dutch, Flemish een (one, mono, a, uni-) + Dutch, Flemish dek (deck, plane, surface, a cover).
Origin
Dutch (Brabantic)
dek
Gloss
deck, plane, surface, a cover
Concept
Semantic Field
Basic actions and technology
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
👨✈️ 👩✈️ 🧑✈️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- deck English
- dicky English
- Deck German
- aaneen Dutch, Flemish
- achterdek Dutch, Flemish
- achtereen Dutch, Flemish
- achtereenvolgend Dutch, Flemish
- alleen Dutch, Flemish
- anderhalfdekker Dutch, Flemish
- bijeen Dutch, Flemish
- campagnedek Dutch, Flemish
- dek Dutch, Flemish
- deklast Dutch, Flemish
- driedekker Dutch, Flemish
- dubbeldekker Dutch, Flemish
- een Dutch, Flemish
- eenakter Dutch, Flemish
- eenarmig Dutch, Flemish
- eenbrauw Dutch, Flemish
- eendaags Dutch, Flemish
- eendracht Dutch, Flemish
- eenduidig Dutch, Flemish
- eeneiig Dutch, Flemish
- eenheid Dutch, Flemish
- eenhoorn Dutch, Flemish
- eenkamerig Dutch, Flemish
- eenklank Dutch, Flemish
- eenlettergrepig Dutch, Flemish
- eenling Dutch, Flemish
- eenmaal Dutch, Flemish
- eenmanszaak Dutch, Flemish
- eenoog Dutch, Flemish
- eenoudergezin Dutch, Flemish
- eenparig Dutch, Flemish
- eenpersoonsbed Dutch, Flemish
- eens Dutch, Flemish
- eensklaps Dutch, Flemish
- eentalig Dutch, Flemish
- eenvormig Dutch, Flemish
- eenvoudig Dutch, Flemish
- eenwieler Dutch, Flemish
- eenwijverij Dutch, Flemish
- eenwording Dutch, Flemish
- eenzaadlobbig Dutch, Flemish
- eenzaam Dutch, Flemish
- eenzelvig Dutch, Flemish
- eenzijdig Dutch, Flemish
- elkeen Dutch, Flemish
- enig Dutch, Flemish
- halfdek Dutch, Flemish
- iedereen Dutch, Flemish
- meteen Dutch, Flemish
- ondereen Dutch, Flemish
- panoramadek Dutch, Flemish
- sneeuwdek Dutch, Flemish
- tweedekker Dutch, Flemish
- vereenbaren Dutch, Flemish
- vliegdek Dutch, Flemish
- voordek Dutch, Flemish
- wegdek Dutch, Flemish
- wolkendek Dutch, Flemish
- zonnedek Dutch, Flemish
- antre Indonesian
- dek Indonesian
- dec Middle Dutch
- een Middle Dutch
- êen Middle Dutch
- een Afrikaans
- dek
- een
- eens
- enig
- meteen
- bijeen
- alleen
- eenoog
- wegdek
- elkeen
- aaneen
- eenmaal
- deklast
- eenling
- eenheid
- eeneiig
- halfdek
- eenzaam
- voordek
- eendaags
- eenarmig
- eentalig
- ondereen
- eenbrauw
- iedereen
- vliegdek
- eenhoorn
- eenakter
- eenklank
- eenparig
- zonnedek
- eenvormig
- eenzijdig
- sneeuwdek
- eensklaps
- eenwieler
- eendracht
- wolkendek
- achtereen
- eenzelvig
- eenvoudig
- achterdek
- eenduidig
- tweedekker
- driedekker
- eenkamerig
- eenwording
- campagnedek
- vereenbaren
- eenwijverij
- panoramadek
- eenmanszaak
- dubbeldekker
- eenzaadlobbig
- eenoudergezin
- eenpersoonsbed
- anderhalfdekker
- eenlettergrepig
- achtereenvolgend