neerhalen
Dutch (Brabantic)
verb
Definitions
- (transitive) to shoot down
Etymology
Compound from Dutch, Flemish neer (down, nether) + Dutch, Flemish halen (haul, fetch, lift, get, bring).
Origin
Dutch (Brabantic)
halen
Gloss
haul, fetch, lift, get, bring
Concept
Semantic Field
Motion
Ontological Category
Action/Process
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanhalen Dutch, Flemish
- achterhalen Dutch, Flemish
- ademhalen Dutch, Flemish
- afhalen Dutch, Flemish
- asemhalen Dutch, Flemish
- behalen Dutch, Flemish
- binnenhalen Dutch, Flemish
- bovenhalen Dutch, Flemish
- haalbaar Dutch, Flemish
- halen Dutch, Flemish
- herhalen Dutch, Flemish
- inhalen Dutch, Flemish
- kielhalen Dutch, Flemish
- neer Dutch, Flemish
- neerbuigen Dutch, Flemish
- neerdalen Dutch, Flemish
- neergang Dutch, Flemish
- neergooien Dutch, Flemish
- neerkijken Dutch, Flemish
- neerleggen Dutch, Flemish
- neerploffen Dutch, Flemish
- neerschieten Dutch, Flemish
- neerschrijven Dutch, Flemish
- neerslaan Dutch, Flemish
- neerslag Dutch, Flemish
- neersteken Dutch, Flemish
- neerstorten Dutch, Flemish
- neerwaarts Dutch, Flemish
- neerzetten Dutch, Flemish
- neerzien Dutch, Flemish
- neerzijgen Dutch, Flemish
- onderuithalen Dutch, Flemish
- onthalen Dutch, Flemish
- openhalen Dutch, Flemish
- overhalen Dutch, Flemish
- terughalen Dutch, Flemish
- verhalen Dutch, Flemish
- wederhalen Dutch, Flemish
- halen Middle Dutch
- neer
- halen
- behalen
- inhalen
- afhalen
- haalbaar
- neergang
- aanhalen
- neerzien
- verhalen
- herhalen
- neerslag
- onthalen
- openhalen
- neerdalen
- neerslaan
- kielhalen
- ademhalen
- asemhalen
- overhalen
- bovenhalen
- terughalen
- neerkijken
- neerwaarts
- neerzijgen
- neergooien
- neerleggen
- neersteken
- neerbuigen
- wederhalen
- neerzetten
- neerploffen
- achterhalen
- binnenhalen
- neerstorten
- neerschieten
- neerschrijven
- onderuithalen