gever
Dutch (Brabantic)
/ˈɣeː.vər/
noun
Definitions
- giver, someone who gives
- (obsolete) a word in the dative case
Etymology
Inherited from Middle Dutch gevere affix from Dutch, Flemish geven (give).
Origin
Dutch (Brabantic)
geven
Gloss
give
Concept
Semantic Field
Possession
Ontological Category
Action/Process
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aangeven Dutch, Flemish
- afgeven Dutch, Flemish
- begeven Dutch, Flemish
- berichtgeving Dutch, Flemish
- doorgeven Dutch, Flemish
- geven Dutch, Flemish
- ingeven Dutch, Flemish
- kennisgeving Dutch, Flemish
- lesgeven Dutch, Flemish
- naam Dutch, Flemish
- naamgever Dutch, Flemish
- omgeven Dutch, Flemish
- ontgeven Dutch, Flemish
- oorlogsverslaggever Dutch, Flemish
- opdracht Dutch, Flemish
- opdrachtgever Dutch, Flemish
- opgeven Dutch, Flemish
- overgeven Dutch, Flemish
- prijsgeven Dutch, Flemish
- raad Dutch, Flemish
- raadgever Dutch, Flemish
- regelgeving Dutch, Flemish
- teruggeven Dutch, Flemish
- toegeven Dutch, Flemish
- uitgeven Dutch, Flemish
- verslag Dutch, Flemish
- verslaggever Dutch, Flemish
- voorgeven Dutch, Flemish
- vrijgeven Dutch, Flemish
- vrijgevig Dutch, Flemish
- weergeven Dutch, Flemish
- weggeven Dutch, Flemish
- werk Dutch, Flemish
- werkgeefster Dutch, Flemish
- werkgever Dutch, Flemish
- wetgeven Dutch, Flemish
- zingeving Dutch, Flemish
- gevere Middle Dutch
- gēven Middle Dutch
- gee Afrikaans
- raad
- werk
- naam
- geven
- verslag
- afgeven
- ingeven
- begeven
- omgeven
- opgeven
- wetgeven
- ontgeven
- lesgeven
- toegeven
- weggeven
- aangeven
- opdracht
- uitgeven
- zingeving
- vrijgeven
- overgeven
- weergeven
- werkgever
- voorgeven
- raadgever
- vrijgevig
- naamgever
- doorgeven
- teruggeven
- prijsgeven
- regelgeving
- kennisgeving
- werkgeefster
- verslaggever
- opdrachtgever
- berichtgeving
- oorlogsverslaggever