gelijkrichten
Dutch (Brabantic)
/ɣəˈlɛi̯krɪxtə(n)/
verb
Definitions
- (transitive) to rectify
Etymology
Compound from Dutch, Flemish gelijk (equal, alike, like, right, rightness) + Dutch, Flemish richten (aim, direct, direct guide).
Origin
Dutch (Brabantic)
richten
Gloss
aim, direct, direct guide
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanrichten Dutch, Flemish
- africhten Dutch, Flemish
- berichten Dutch, Flemish
- gelijk Dutch, Flemish
- gelijkaardig Dutch, Flemish
- gelijkberechtiging Dutch, Flemish
- gelijkheid Dutch, Flemish
- gelijkmatig Dutch, Flemish
- gelijknamig Dutch, Flemish
- gelijkrichter Dutch, Flemish
- gelijkschakelen Dutch, Flemish
- gelijkspanning Dutch, Flemish
- gelijkspel Dutch, Flemish
- gelijkstaat Dutch, Flemish
- gelijkstelling Dutch, Flemish
- gelijkstemmen Dutch, Flemish
- gelijkstroom Dutch, Flemish
- gelijktijdig Dutch, Flemish
- gelijktonig Dutch, Flemish
- gelijkvloers Dutch, Flemish
- gelijkwaardig Dutch, Flemish
- gelijkzijdig Dutch, Flemish
- inrichten Dutch, Flemish
- insgelijks Dutch, Flemish
- onderrichten Dutch, Flemish
- ongelijk Dutch, Flemish
- oprichten Dutch, Flemish
- richten Dutch, Flemish
- richter Dutch, Flemish
- richting Dutch, Flemish
- richtlijn Dutch, Flemish
- soortgelijk Dutch, Flemish
- uitrichten Dutch, Flemish
- verrichten Dutch, Flemish
- richten Middle Dutch
- *gilīk Old Dutch
- gelijk
- richter
- richten
- richting
- ongelijk
- oprichten
- richtlijn
- inrichten
- berichten
- africhten
- uitrichten
- aanrichten
- verrichten
- gelijkspel
- gelijkheid
- insgelijks
- gelijknamig
- gelijkstaat
- gelijktonig
- soortgelijk
- gelijkmatig
- gelijkzijdig
- gelijkvloers
- onderrichten
- gelijkaardig
- gelijkstroom
- gelijktijdig
- gelijkstemmen
- gelijkrichter
- gelijkwaardig
- gelijkstelling
- gelijkspanning
- gelijkschakelen
- gelijkberechtiging