gelijkschakelen
Dutch (Brabantic)
/ɣəˈlɛi̯kˌsxaː.kə.lə(n)/
verb
Definitions
- to equate, to equalise
Etymology
Compound from Dutch, Flemish gelijk (equal, alike, like, right, rightness) + Dutch, Flemish schakelen (switch).
Origin
Dutch (Brabantic)
schakelen
Gloss
switch
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aaneenschakelen Dutch, Flemish
- doorschakelen Dutch, Flemish
- gelijk Dutch, Flemish
- gelijkaardig Dutch, Flemish
- gelijkberechtiging Dutch, Flemish
- gelijkheid Dutch, Flemish
- gelijkmatig Dutch, Flemish
- gelijknamig Dutch, Flemish
- gelijkrichten Dutch, Flemish
- gelijkspanning Dutch, Flemish
- gelijkspel Dutch, Flemish
- gelijkstaat Dutch, Flemish
- gelijkstelling Dutch, Flemish
- gelijkstemmen Dutch, Flemish
- gelijkstroom Dutch, Flemish
- gelijktijdig Dutch, Flemish
- gelijktonig Dutch, Flemish
- gelijkvloers Dutch, Flemish
- gelijkwaardig Dutch, Flemish
- gelijkzijdig Dutch, Flemish
- inschakelen Dutch, Flemish
- insgelijks Dutch, Flemish
- ongelijk Dutch, Flemish
- schakel Dutch, Flemish
- schakelaar Dutch, Flemish
- schakelen Dutch, Flemish
- soortgelijk Dutch, Flemish
- uitschakelen Dutch, Flemish
- *gilīk Old Dutch
- gelijk
- schakel
- ongelijk
- schakelen
- schakelaar
- gelijkheid
- insgelijks
- gelijkspel
- inschakelen
- gelijknamig
- gelijkstaat
- gelijktonig
- gelijkmatig
- soortgelijk
- gelijkstroom
- uitschakelen
- gelijkzijdig
- gelijkvloers
- gelijkaardig
- gelijktijdig
- gelijkrichten
- doorschakelen
- gelijkstemmen
- gelijkwaardig
- gelijkstelling
- gelijkspanning
- aaneenschakelen
- gelijkberechtiging