gelijkheid
Dutch (Brabantic)
noun
Definitions
- parity
- (mathematics) equality
Etymology
Suffix from Dutch, Flemish gelijk (equal, alike, like, right, rightness).
Origin
Dutch (Brabantic)
gelijk
Gloss
equal, alike, like, right, rightness
Concept
Semantic Field
Miscellaneous function words
Ontological Category
Property
Kanji
好
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- gelijk Dutch, Flemish
- gelijkaardig Dutch, Flemish
- gelijkberechtiging Dutch, Flemish
- gelijkmatig Dutch, Flemish
- gelijknamig Dutch, Flemish
- gelijkrichten Dutch, Flemish
- gelijkschakelen Dutch, Flemish
- gelijkspanning Dutch, Flemish
- gelijkspel Dutch, Flemish
- gelijkstaat Dutch, Flemish
- gelijkstelling Dutch, Flemish
- gelijkstemmen Dutch, Flemish
- gelijkstroom Dutch, Flemish
- gelijktijdig Dutch, Flemish
- gelijktonig Dutch, Flemish
- gelijkvloers Dutch, Flemish
- gelijkwaardig Dutch, Flemish
- gelijkzijdig Dutch, Flemish
- inkomen Dutch, Flemish
- inkomensgelijkheid Dutch, Flemish
- inkomensongelijkheid Dutch, Flemish
- insgelijks Dutch, Flemish
- ongelijk Dutch, Flemish
- ongelijkheid Dutch, Flemish
- soortgelijk Dutch, Flemish
- *gilīk Old Dutch
- gelijk
- inkomen
- ongelijk
- gelijkspel
- insgelijks
- gelijknamig
- gelijktonig
- gelijkstaat
- gelijkmatig
- soortgelijk
- ongelijkheid
- gelijkzijdig
- gelijkvloers
- gelijkaardig
- gelijkstroom
- gelijktijdig
- gelijkstemmen
- gelijkrichten
- gelijkwaardig
- gelijkstelling
- gelijkspanning
- gelijkschakelen
- gelijkberechtiging
- inkomensgelijkheid
- inkomensongelijkheid