rustdag
Dutch (Brabantic)
/ˈrʏs.dɑx/
noun
Definitions
- day of rest
Etymology
Compound from Dutch, Flemish rust (rest) + Dutch, Flemish dag (day, representative assembly, goodbye).
Origin
Dutch (Brabantic)
dag
Gloss
day, representative assembly, goodbye
Concept
Semantic Field
Time
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
日
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- -daags Dutch, Flemish
- Bevrijdingsdag Dutch, Flemish
- Bondsdag Dutch, Flemish
- Koninginnedag Dutch, Flemish
- Koningsdag Dutch, Flemish
- Moederdag Dutch, Flemish
- Prinsjesdag Dutch, Flemish
- Vaderdag Dutch, Flemish
- arbeidsdag Dutch, Flemish
- bededag Dutch, Flemish
- biddag Dutch, Flemish
- dag Dutch, Flemish
- dag-en-nachtevening Dutch, Flemish
- dagactief Dutch, Flemish
- dagblad Dutch, Flemish
- dagboek Dutch, Flemish
- dagdagelijks Dutch, Flemish
- dagdeel Dutch, Flemish
- dagdief Dutch, Flemish
- dagdier Dutch, Flemish
- dagelijks Dutch, Flemish
- dagloon Dutch, Flemish
- dagmars Dutch, Flemish
- dagregister Dutch, Flemish
- dagreis Dutch, Flemish
- dagvaart Dutch, Flemish
- dagverblijf Dutch, Flemish
- dagverhaal Dutch, Flemish
- dagvlinder Dutch, Flemish
- dagwijzer Dutch, Flemish
- dierendag Dutch, Flemish
- dingdag Dutch, Flemish
- eendaags Dutch, Flemish
- eerstdaags Dutch, Flemish
- feestdag Dutch, Flemish
- geboortedag Dutch, Flemish
- hedendaags Dutch, Flemish
- herdenkingsdag Dutch, Flemish
- huwelijksdag Dutch, Flemish
- ijsdag Dutch, Flemish
- kerstdag Dutch, Flemish
- kinderdagverblijf Dutch, Flemish
- mandag Dutch, Flemish
- middag Dutch, Flemish
- moederschapsrust Dutch, Flemish
- naamdag Dutch, Flemish
- nachtrust Dutch, Flemish
- onrust Dutch, Flemish
- paasdag Dutch, Flemish
- pinksterdag Dutch, Flemish
- pooldag Dutch, Flemish
- rijksdag Dutch, Flemish
- rouwdag Dutch, Flemish
- rust Dutch, Flemish
- rusteloos Dutch, Flemish
- rusten Dutch, Flemish
- rusthuis Dutch, Flemish
- rustig Dutch, Flemish
- schrikkeldag Dutch, Flemish
- stamdag Dutch, Flemish
- sterfdag Dutch, Flemish
- sterrendag Dutch, Flemish
- verjaardag Dutch, Flemish
- vierdaags Dutch, Flemish
- werkdag Dutch, Flemish
- zielenrust Dutch, Flemish
- zondagsrust Dutch, Flemish
- zonnedag Dutch, Flemish
- dading Indonesian
- dag Indonesian
- dach Middle Dutch
- ruste Middle Dutch
- dag Afrikaans
- dag
- rust
- mandag
- onrust
- biddag
- middag
- ijsdag
- -daags
- rustig
- rusten
- dagreis
- paasdag
- dagblad
- dagdief
- dagdeel
- bededag
- dagboek
- dagdier
- stamdag
- pooldag
- werkdag
- dagloon
- dagmars
- naamdag
- rouwdag
- dingdag
- kerstdag
- Vaderdag
- dagvaart
- zonnedag
- feestdag
- eendaags
- rijksdag
- rusthuis
- sterfdag
- Bondsdag
- dagactief
- vierdaags
- Moederdag
- dierendag
- rusteloos
- dagelijks
- dagwijzer
- nachtrust
- arbeidsdag
- dagverhaal
- verjaardag
- Koningsdag
- dagvlinder
- hedendaags
- eerstdaags
- zielenrust
- sterrendag
- dagverblijf
- pinksterdag
- dagregister
- geboortedag
- Prinsjesdag
- zondagsrust
- dagdagelijks
- huwelijksdag
- schrikkeldag
- Koninginnedag
- herdenkingsdag
- Bevrijdingsdag
- moederschapsrust
- kinderdagverblijf
- dag-en-nachtevening