mijnarbeider
Dutch (Brabantic)
/ˈmɛi̯n.ɑrˌbɛi̯.dər/
noun
Definitions
- miner mine worker, someone who works in mining
Etymology
Compound from Dutch, Flemish mijn (mine, my) + Dutch, Flemish arbeider (worker).
Origin
Dutch (Brabantic)
arbeider
Gloss
worker
Concept
Semantic Field
Modern world
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
👨🏭 👩🏭 👷 👷♀️ 👷♂️ 🧑🏭
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- arbeiden Dutch, Flemish
- arbeider Dutch, Flemish
- arbeidersklasse Dutch, Flemish
- bouwvakarbeider Dutch, Flemish
- diamantmijn Dutch, Flemish
- fabrieksarbeider Dutch, Flemish
- gastarbeider Dutch, Flemish
- goudmijn Dutch, Flemish
- ijzermijn Dutch, Flemish
- kolenmijn Dutch, Flemish
- kopermijn Dutch, Flemish
- landarbeider Dutch, Flemish
- landmijn Dutch, Flemish
- meneer Dutch, Flemish
- mevrouw Dutch, Flemish
- mijn Dutch, Flemish
- mijnbouw Dutch, Flemish
- mijnenveld Dutch, Flemish
- mijngas Dutch, Flemish
- mijngraver Dutch, Flemish
- mijnheer Dutch, Flemish
- mijnhout Dutch, Flemish
- mijningenieur Dutch, Flemish
- mijnramp Dutch, Flemish
- mijnschacht Dutch, Flemish
- mijnsteenberg Dutch, Flemish
- mijnstreek Dutch, Flemish
- mijnwagen Dutch, Flemish
- mijnwet Dutch, Flemish
- mijnwezen Dutch, Flemish
- seizoensarbeider Dutch, Flemish
- staatsmijn Dutch, Flemish
- tegenmijn Dutch, Flemish
- zeemijn Dutch, Flemish
- zilvermijn Dutch, Flemish
- zoutmijn Dutch, Flemish
- arbeidere Middle Dutch
- mijn Middle Dutch
- mine Middle Dutch
- myn Afrikaans
- mijn
- meneer
- mijngas
- mevrouw
- mijnwet
- zeemijn
- arbeiden
- mijnheer
- mijnramp
- zoutmijn
- goudmijn
- arbeider
- mijnbouw
- mijnhout
- landmijn
- mijnwezen
- ijzermijn
- kolenmijn
- mijnwagen
- tegenmijn
- kopermijn
- mijnenveld
- staatsmijn
- zilvermijn
- mijnstreek
- mijngraver
- diamantmijn
- mijnschacht
- landarbeider
- gastarbeider
- mijningenieur
- mijnsteenberg
- bouwvakarbeider
- arbeidersklasse
- fabrieksarbeider
- seizoensarbeider