jachtvliegtuig
Dutch (Brabantic)
/ˈjɑxt.flixˌtœy̯x/
noun
Definitions
- fighter plane fast military combat plane
Etymology
Compound from Dutch, Flemish jacht (hunt, yacht, hunting, fast sailing boat, pursuit) + Dutch, Flemish vliegtuig (airplane, aeroplane, plane, aircraft).
Origin
Dutch (Brabantic)
vliegtuig
Gloss
airplane, aeroplane, plane, aircraft
Concept
Semantic Field
Modern world
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
✈️ 🛩️ 🛫 🛬 💺
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- yacht English
- Jacht German
- adviesjacht Dutch, Flemish
- amfibievliegtuig Dutch, Flemish
- bombardementsvliegtuig Dutch, Flemish
- bomvliegtuig Dutch, Flemish
- drijfjacht Dutch, Flemish
- eendvliegtuig Dutch, Flemish
- heksenjacht Dutch, Flemish
- jacht Dutch, Flemish
- jachtgeweer Dutch, Flemish
- jachthaven Dutch, Flemish
- jachthond Dutch, Flemish
- jachthoorn Dutch, Flemish
- jachthuis Dutch, Flemish
- jachtklok Dutch, Flemish
- jachtluipaard Dutch, Flemish
- jachtopziener Dutch, Flemish
- jachtseizoen Dutch, Flemish
- jachtstuk Dutch, Flemish
- jachtvalk Dutch, Flemish
- klopjacht Dutch, Flemish
- lijnvliegtuig Dutch, Flemish
- molenvliegtuig Dutch, Flemish
- motorjacht Dutch, Flemish
- plezierjacht Dutch, Flemish
- snuffelvliegtuig Dutch, Flemish
- spierkrachtvliegtuig Dutch, Flemish
- spionagevliegtuig Dutch, Flemish
- straalvliegtuig Dutch, Flemish
- tuig Dutch, Flemish
- valkenjacht Dutch, Flemish
- verkeersvliegtuig Dutch, Flemish
- vliegen Dutch, Flemish
- vliegtuig Dutch, Flemish
- vliegtuigbom Dutch, Flemish
- vliegtuigkaper Dutch, Flemish
- vliegtuigkaping Dutch, Flemish
- vliegtuigmoederschip Dutch, Flemish
- vliegtuigongeluk Dutch, Flemish
- vliegtuigslurf Dutch, Flemish
- vrachtvliegtuig Dutch, Flemish
- walvisjacht Dutch, Flemish
- watervliegtuig Dutch, Flemish
- zweefvliegtuig Dutch, Flemish
- jekt Norwegian Bokmål
- yacht Norwegian Bokmål
- jekt Norwegian Nynorsk
- yacht Norwegian Nynorsk
- yeaghe Middle English
- يخت Arabic
- jacht Middle Dutch
- jag Afrikaans
- vliegtuig Afrikaans
- *jagōþu gmw-pro
- tuig
- jacht
- vliegen
- klopjacht
- jachtklok
- vliegtuig
- jachtvalk
- jachtstuk
- jachthuis
- jachthond
- jachthaven
- jachthoorn
- motorjacht
- drijfjacht
- adviesjacht
- jachtgeweer
- valkenjacht
- walvisjacht
- heksenjacht
- bomvliegtuig
- plezierjacht
- vliegtuigbom
- jachtseizoen
- jachtopziener
- lijnvliegtuig
- eendvliegtuig
- jachtluipaard
- watervliegtuig
- vliegtuigslurf
- zweefvliegtuig
- vliegtuigkaper
- molenvliegtuig
- straalvliegtuig
- vliegtuigkaping
- vrachtvliegtuig
- vliegtuigongeluk
- snuffelvliegtuig
- amfibievliegtuig
- verkeersvliegtuig
- spionagevliegtuig
- vliegtuigmoederschip
- spierkrachtvliegtuig
- bombardementsvliegtuig