bomvliegtuig
Dutch (Brabantic)
/ˈbɔm.vlixˌtœy̯x/
noun
Definitions
- (dated) bomber plane
Etymology
Compound from Dutch, Flemish bom (bomb, bung) + Dutch, Flemish vliegtuig (airplane, aeroplane, plane, aircraft).
Origin
Dutch (Brabantic)
vliegtuig
Gloss
airplane, aeroplane, plane, aircraft
Concept
Semantic Field
Modern world
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
✈️ 🛩️ 🛫 🛬 💺
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- amfibievliegtuig Dutch, Flemish
- atoombom Dutch, Flemish
- autobom Dutch, Flemish
- bermbom Dutch, Flemish
- bom Dutch, Flemish
- bomaanslag Dutch, Flemish
- bombardementsvliegtuig Dutch, Flemish
- bombeen Dutch, Flemish
- bombrief Dutch, Flemish
- bommelding Dutch, Flemish
- bommenwerper Dutch, Flemish
- bomvol Dutch, Flemish
- bomvrij Dutch, Flemish
- brandbom Dutch, Flemish
- clusterbom Dutch, Flemish
- dieptebom Dutch, Flemish
- eendvliegtuig Dutch, Flemish
- homobom Dutch, Flemish
- hormonenbom Dutch, Flemish
- jachtvliegtuig Dutch, Flemish
- kernbom Dutch, Flemish
- kneedbom Dutch, Flemish
- lijnvliegtuig Dutch, Flemish
- luchtbom Dutch, Flemish
- molenvliegtuig Dutch, Flemish
- mortierbom Dutch, Flemish
- napalmbom Dutch, Flemish
- neutronenbom Dutch, Flemish
- rookbom Dutch, Flemish
- sneeuwbom Dutch, Flemish
- snuffelvliegtuig Dutch, Flemish
- spierkrachtvliegtuig Dutch, Flemish
- spionagevliegtuig Dutch, Flemish
- stinkbom Dutch, Flemish
- straalvliegtuig Dutch, Flemish
- testosteronbom Dutch, Flemish
- tijdbom Dutch, Flemish
- tuig Dutch, Flemish
- vatbom Dutch, Flemish
- vatenbom Dutch, Flemish
- verkeersvliegtuig Dutch, Flemish
- vliegen Dutch, Flemish
- vliegtuig Dutch, Flemish
- vliegtuigbom Dutch, Flemish
- vliegtuigkaper Dutch, Flemish
- vliegtuigkaping Dutch, Flemish
- vliegtuigmoederschip Dutch, Flemish
- vliegtuigongeluk Dutch, Flemish
- vliegtuigslurf Dutch, Flemish
- vrachtvliegtuig Dutch, Flemish
- waterbom Dutch, Flemish
- waterstofbom Dutch, Flemish
- watervliegtuig Dutch, Flemish
- weerbom Dutch, Flemish
- zweefvliegtuig Dutch, Flemish
- bombe French
- bom Indonesian
- bom Afrikaans
- vliegtuig Afrikaans
- bom
- tuig
- bomvol
- vatbom
- homobom
- bombeen
- tijdbom
- vliegen
- rookbom
- bermbom
- kernbom
- autobom
- bomvrij
- weerbom
- brandbom
- atoombom
- bombrief
- stinkbom
- kneedbom
- vatenbom
- luchtbom
- waterbom
- dieptebom
- napalmbom
- vliegtuig
- sneeuwbom
- bomaanslag
- mortierbom
- clusterbom
- bommelding
- hormonenbom
- neutronenbom
- waterstofbom
- vliegtuigbom
- bommenwerper
- lijnvliegtuig
- eendvliegtuig
- watervliegtuig
- vliegtuigslurf
- zweefvliegtuig
- vliegtuigkaper
- testosteronbom
- molenvliegtuig
- jachtvliegtuig
- straalvliegtuig
- vliegtuigkaping
- vrachtvliegtuig
- vliegtuigongeluk
- snuffelvliegtuig
- amfibievliegtuig
- verkeersvliegtuig
- spionagevliegtuig
- vliegtuigmoederschip
- spierkrachtvliegtuig
- bombardementsvliegtuig