vliegtuigongeluk
Dutch (Brabantic)
noun
Definitions
- plane crash
Etymology
Compound from Dutch, Flemish vliegtuig (airplane, aeroplane, plane, aircraft) + Dutch, Flemish ongeluk (mishap, bad luck, accident).
Origin
Dutch (Brabantic)
ongeluk
Gloss
mishap, bad luck, accident
Concept
Semantic Field
Emotions and values
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
🐈⬛
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- amfibievliegtuig Dutch, Flemish
- bombardementsvliegtuig Dutch, Flemish
- bomvliegtuig Dutch, Flemish
- eendvliegtuig Dutch, Flemish
- geluk Dutch, Flemish
- jachtvliegtuig Dutch, Flemish
- lijnvliegtuig Dutch, Flemish
- molenvliegtuig Dutch, Flemish
- ongeluk Dutch, Flemish
- ongeluksvogel Dutch, Flemish
- snuffelvliegtuig Dutch, Flemish
- spierkrachtvliegtuig Dutch, Flemish
- spionagevliegtuig Dutch, Flemish
- straalvliegtuig Dutch, Flemish
- tuig Dutch, Flemish
- verkeersongeluk Dutch, Flemish
- verkeersvliegtuig Dutch, Flemish
- vliegen Dutch, Flemish
- vliegtuig Dutch, Flemish
- vliegtuigbom Dutch, Flemish
- vliegtuigkaper Dutch, Flemish
- vliegtuigkaping Dutch, Flemish
- vliegtuigmoederschip Dutch, Flemish
- vliegtuigslurf Dutch, Flemish
- vrachtvliegtuig Dutch, Flemish
- watervliegtuig Dutch, Flemish
- zweefvliegtuig Dutch, Flemish
- ongeluc Middle Dutch
- vliegtuig Afrikaans
- tuig
- geluk
- ongeluk
- vliegen
- vliegtuig
- bomvliegtuig
- vliegtuigbom
- ongeluksvogel
- eendvliegtuig
- lijnvliegtuig
- vliegtuigkaper
- watervliegtuig
- jachtvliegtuig
- vliegtuigslurf
- molenvliegtuig
- zweefvliegtuig
- vliegtuigkaping
- vrachtvliegtuig
- straalvliegtuig
- verkeersongeluk
- snuffelvliegtuig
- amfibievliegtuig
- spionagevliegtuig
- verkeersvliegtuig
- vliegtuigmoederschip
- spierkrachtvliegtuig
- bombardementsvliegtuig