granaatsteen
Dutch (Brabantic)
/ɣraːˈnaːtˌsteːn/
noun
Definitions
- A garnet.
Etymology
Compound from Dutch, Flemish granaat + Dutch, Flemish steen (stone, rock).
Origin
Dutch (Brabantic)
steen
Gloss
stone, rock
Concept
Semantic Field
Food and drink
Ontological Category
Classifier
Kanji
岩, 巌
Emoji
🗿 🪨
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- arduinsteen Dutch, Flemish
- azuursteen Dutch, Flemish
- baksteen Dutch, Flemish
- barnsteen Dutch, Flemish
- brisantgranaat Dutch, Flemish
- damsteen Dutch, Flemish
- dondersteen Dutch, Flemish
- edelsteen Dutch, Flemish
- flitsgranaat Dutch, Flemish
- galsteen Dutch, Flemish
- gootsteen Dutch, Flemish
- grafsteen Dutch, Flemish
- granaat Dutch, Flemish
- granaatappel Dutch, Flemish
- granaatinslag Dutch, Flemish
- granaatscherf Dutch, Flemish
- granaattrechter Dutch, Flemish
- granaatvuur Dutch, Flemish
- granaatwerper Dutch, Flemish
- hagelsteen Dutch, Flemish
- handgranaat Dutch, Flemish
- hoeksteen Dutch, Flemish
- klappersteen Dutch, Flemish
- luchtsteen Dutch, Flemish
- molensteen Dutch, Flemish
- niersteen Dutch, Flemish
- rafelsteen Dutch, Flemish
- rookgranaat Dutch, Flemish
- schoorsteen Dutch, Flemish
- siltsteen Dutch, Flemish
- steen Dutch, Flemish
- steenachtig Dutch, Flemish
- steenarend Dutch, Flemish
- steenberg Dutch, Flemish
- steenezel Dutch, Flemish
- steenfruit Dutch, Flemish
- steengoed Dutch, Flemish
- steengroeve Dutch, Flemish
- steengruis Dutch, Flemish
- steenhouwer Dutch, Flemish
- steenkool Dutch, Flemish
- steenkoud Dutch, Flemish
- steenmarter Dutch, Flemish
- steenmot Dutch, Flemish
- steenolie Dutch, Flemish
- steenpapier Dutch, Flemish
- steenpuist Dutch, Flemish
- steenrijk Dutch, Flemish
- steenslag Dutch, Flemish
- steentijd Dutch, Flemish
- steentijdperk Dutch, Flemish
- steentijdvak Dutch, Flemish
- steenuil Dutch, Flemish
- steenvrucht Dutch, Flemish
- steenwortel Dutch, Flemish
- steenzout Dutch, Flemish
- stenen Dutch, Flemish
- stenig Dutch, Flemish
- straatsteen Dutch, Flemish
- tandsteen Dutch, Flemish
- toetssteen Dutch, Flemish
- travertijnsteen Dutch, Flemish
- tufsteen Dutch, Flemish
- vuursteen Dutch, Flemish
- wetsteen Dutch, Flemish
- wijnsteen Dutch, Flemish
- zandsteen Dutch, Flemish
- zeepsteen Dutch, Flemish
- zeilsteen Dutch, Flemish
- zoemsteen Dutch, Flemish
- zwerfsteen Dutch, Flemish
- garnate Middle Dutch
- stêen Middle Dutch
- granaat Afrikaans
- steen Afrikaans
- steenkool Afrikaans
- steen
- stenig
- stenen
- granaat
- steenmot
- baksteen
- galsteen
- tufsteen
- damsteen
- steenuil
- wetsteen
- barnsteen
- steenolie
- tandsteen
- hoeksteen
- steenkoud
- niersteen
- steenberg
- steenkool
- wijnsteen
- steentijd
- steenezel
- vuursteen
- steenrijk
- zandsteen
- steenslag
- steenzout
- gootsteen
- grafsteen
- zeepsteen
- steengoed
- zoemsteen
- siltsteen
- zeilsteen
- edelsteen
- zwerfsteen
- azuursteen
- steenpuist
- luchtsteen
- hagelsteen
- toetssteen
- steenfruit
- steenarend
- rafelsteen
- steengruis
- molensteen
- steengroeve
- steenwortel
- dondersteen
- straatsteen
- steenmarter
- rookgranaat
- schoorsteen
- steenhouwer
- arduinsteen
- steenachtig
- granaatvuur
- handgranaat
- steenpapier
- steenvrucht
- flitsgranaat
- klappersteen
- granaatappel
- steentijdvak
- granaatwerper
- steentijdperk
- granaatinslag
- granaatscherf
- brisantgranaat
- granaattrechter
- travertijnsteen