brandpunt
Dutch (Brabantic)
/ˈbrɑnt.pʏnt/
noun
Definitions
- (optics) focus – of a lens
- (geometry) focus – of an ellipse
Etymology
Compound from Dutch, Flemish brand (fire, conflagration) + Dutch, Flemish punt (point, spot, slice of cake, period, spike, pointy slice of cake).
Origin
Dutch (Brabantic)
punt
Gloss
point, spot, slice of cake, period, spike, pointy slice of cake
Concept
Semantic Field
The body
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
☝️ 👆️ 👇️ 👈️ 👉️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- punctum Latin
- aandachtspunt Dutch, Flemish
- aanknopingspunt Dutch, Flemish
- afstand Dutch, Flemish
- agendapunt Dutch, Flemish
- appelpunt Dutch, Flemish
- beeldpunt Dutch, Flemish
- beginpunt Dutch, Flemish
- bosbrand Dutch, Flemish
- brand Dutch, Flemish
- brandblusser Dutch, Flemish
- brandbom Dutch, Flemish
- brandbrief Dutch, Flemish
- branden Dutch, Flemish
- brandkast Dutch, Flemish
- brandkogel Dutch, Flemish
- brandkraan Dutch, Flemish
- brandmeester Dutch, Flemish
- brandmuur Dutch, Flemish
- brandpuntsafstand Dutch, Flemish
- brandschade Dutch, Flemish
- brandschilderen Dutch, Flemish
- brandschoon Dutch, Flemish
- brandslang Dutch, Flemish
- brandspuit Dutch, Flemish
- brandstichten Dutch, Flemish
- brandweer Dutch, Flemish
- brandwond Dutch, Flemish
- brandwonde Dutch, Flemish
- breekpunt Dutch, Flemish
- dieptepunt Dutch, Flemish
- dubbelpunt Dutch, Flemish
- gezichtspunt Dutch, Flemish
- hoofdpunt Dutch, Flemish
- huisbrand Dutch, Flemish
- ijkpunt Dutch, Flemish
- keerpunt Dutch, Flemish
- knooppunt Dutch, Flemish
- kookpunt Dutch, Flemish
- kruispunt Dutch, Flemish
- lichtpunt Dutch, Flemish
- middelpunt Dutch, Flemish
- minpunt Dutch, Flemish
- mispunt Dutch, Flemish
- natuurbrand Dutch, Flemish
- pandapunt Dutch, Flemish
- pijlpunt Dutch, Flemish
- punt Dutch, Flemish
- puntbaard Dutch, Flemish
- puntdak Dutch, Flemish
- puntgevel Dutch, Flemish
- puntig Dutch, Flemish
- puntkomma Dutch, Flemish
- puntmuts Dutch, Flemish
- puntschoen Dutch, Flemish
- puntstuk Dutch, Flemish
- puntzak Dutch, Flemish
- rondpunt Dutch, Flemish
- routepunt Dutch, Flemish
- smeltpunt Dutch, Flemish
- speerpunt Dutch, Flemish
- standpunt Dutch, Flemish
- startpunt Dutch, Flemish
- stokebrand Dutch, Flemish
- strafpunt Dutch, Flemish
- taartpunt Dutch, Flemish
- tienpuntenschaal Dutch, Flemish
- toppunt Dutch, Flemish
- tussenpunt Dutch, Flemish
- uitgangspunt Dutch, Flemish
- veenbrand Dutch, Flemish
- veldbrand Dutch, Flemish
- verdichtingspunt Dutch, Flemish
- vierpuntsdruktoets Dutch, Flemish
- vriespunt Dutch, Flemish
- wegpunt Dutch, Flemish
- wereldbrand Dutch, Flemish
- woningbrand Dutch, Flemish
- zonnebrand Dutch, Flemish
- zwaartepunt Dutch, Flemish
- ピンぼけ Japanese
- ピント Japanese
- brant Middle Dutch
- brand Afrikaans
- brandweer Afrikaans
- punt
- brand
- puntig
- wegpunt
- afstand
- mispunt
- branden
- ijkpunt
- minpunt
- puntzak
- puntdak
- toppunt
- brandbom
- puntstuk
- kookpunt
- rondpunt
- keerpunt
- pijlpunt
- bosbrand
- puntmuts
- brandkast
- veldbrand
- standpunt
- beeldpunt
- knooppunt
- veenbrand
- puntkomma
- brandweer
- pandapunt
- strafpunt
- huisbrand
- puntbaard
- appelpunt
- beginpunt
- taartpunt
- smeltpunt
- hoofdpunt
- startpunt
- lichtpunt
- speerpunt
- brandwond
- kruispunt
- vriespunt
- brandmuur
- breekpunt
- routepunt
- puntgevel
- brandwonde
- brandkogel
- stokebrand
- puntschoen
- tussenpunt
- brandbrief
- brandspuit
- brandkraan
- middelpunt
- agendapunt
- brandslang
- dubbelpunt
- dieptepunt
- zonnebrand
- woningbrand
- natuurbrand
- brandschade
- brandschoon
- wereldbrand
- zwaartepunt
- brandblusser
- brandmeester
- gezichtspunt
- uitgangspunt
- aandachtspunt
- brandstichten
- aanknopingspunt
- brandschilderen
- tienpuntenschaal
- verdichtingspunt
- brandpuntsafstand
- vierpuntsdruktoets