huisbrand
Dutch (Brabantic)
/ˈɦœy̯s.brɑnt/
noun
Definitions
- (uncountable) domestic fuel
- (countable) residential fire, housefire disastrous fire in a residence
Etymology
Compound from Dutch, Flemish huis (house, home, encasing, huis, institution, house -, house-, domestic-, domestic, building, casing, construction) + Dutch, Flemish brand (fire, conflagration).
Origin
Dutch (Brabantic)
brand
Gloss
fire, conflagration
Concept
Semantic Field
The physical world
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
火
Emoji
☀️ 🌋 🌞 🐉 🐲 🔥 🕯️ 🚒 🧯
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Huisman Dutch, Flemish
- achterhuis Dutch, Flemish
- armenhuis Dutch, Flemish
- armhuis Dutch, Flemish
- badhuis Dutch, Flemish
- bakhuis Dutch, Flemish
- bakkes Dutch, Flemish
- bedehuis Dutch, Flemish
- beenderhuis Dutch, Flemish
- bejaardenhuis Dutch, Flemish
- benedenhuis Dutch, Flemish
- blijf-van-mijn-lijfhuis Dutch, Flemish
- blokhuis Dutch, Flemish
- boelhuis Dutch, Flemish
- boothuis Dutch, Flemish
- bosbrand Dutch, Flemish
- brand Dutch, Flemish
- brandblusser Dutch, Flemish
- brandbom Dutch, Flemish
- brandbrief Dutch, Flemish
- branden Dutch, Flemish
- brandkast Dutch, Flemish
- brandkogel Dutch, Flemish
- brandkraan Dutch, Flemish
- brandmeester Dutch, Flemish
- brandmuur Dutch, Flemish
- brandpunt Dutch, Flemish
- brandschade Dutch, Flemish
- brandschilderen Dutch, Flemish
- brandschoon Dutch, Flemish
- brandslang Dutch, Flemish
- brandspuit Dutch, Flemish
- brandstichten Dutch, Flemish
- brandweer Dutch, Flemish
- brandwond Dutch, Flemish
- brandwonde Dutch, Flemish
- brillenhuis Dutch, Flemish
- brouwhuis Dutch, Flemish
- buitenhuis Dutch, Flemish
- buitenshuis Dutch, Flemish
- bushuis Dutch, Flemish
- buurthuis Dutch, Flemish
- clubhuis Dutch, Flemish
- danshuis Dutch, Flemish
- diaconessenhuis Dutch, Flemish
- diensthuis Dutch, Flemish
- dolhuis Dutch, Flemish
- dorpshuis Dutch, Flemish
- droomhuis Dutch, Flemish
- duivenhuis Dutch, Flemish
- eethuis Dutch, Flemish
- filmhuis Dutch, Flemish
- gasthuis Dutch, Flemish
- gebedshuis Dutch, Flemish
- geboortehuis Dutch, Flemish
- gekhuis Dutch, Flemish
- gekkenhuis Dutch, Flemish
- gemakhuis Dutch, Flemish
- gemeentehuis Dutch, Flemish
- gildehuis Dutch, Flemish
- gildenhuis Dutch, Flemish
- godshuis Dutch, Flemish
- grachtenhuis Dutch, Flemish
- herenhuis Dutch, Flemish
- hoerenhuis Dutch, Flemish
- hoerhuis Dutch, Flemish
- huis Dutch, Flemish
- huisafval Dutch, Flemish
- huisaltaar Dutch, Flemish
- huisarrest Dutch, Flemish
- huisarts Dutch, Flemish
- huisbaas Dutch, Flemish
- huisbrandolie Dutch, Flemish
- huiscavia Dutch, Flemish
- huisdeur Dutch, Flemish
- huiselijk Dutch, Flemish
- huisfeest Dutch, Flemish
- huisgeest Dutch, Flemish
- huisgemaakt Dutch, Flemish
- huisgenoot Dutch, Flemish
- huisgod Dutch, Flemish
- huishouden Dutch, Flemish
- huiskamer Dutch, Flemish
- huiskat Dutch, Flemish
- huiskerk Dutch, Flemish
- huismarter Dutch, Flemish
- huismuis Dutch, Flemish
- huismus Dutch, Flemish
- huisnijverheid Dutch, Flemish
- huisnummer Dutch, Flemish
- huisploert Dutch, Flemish
- huisraad Dutch, Flemish
- huisschaap Dutch, Flemish
- huisschilder Dutch, Flemish
- huisslaaf Dutch, Flemish
- huissleutel Dutch, Flemish
- huisstof Dutch, Flemish
- huistaak Dutch, Flemish
- huistelefoon Dutch, Flemish
- huisvader Dutch, Flemish
- huisvlijt Dutch, Flemish
- huisvriend Dutch, Flemish
- huisvrouw Dutch, Flemish
- huisvuil Dutch, Flemish
- huiswaarts Dutch, Flemish
- huiswarming Dutch, Flemish
- huiswerk Dutch, Flemish
- huiszoeking Dutch, Flemish
- huizen Dutch, Flemish
- huizenbezitter Dutch, Flemish
- huizenblok Dutch, Flemish
- huizenbouw Dutch, Flemish
- huizenmarkt Dutch, Flemish
- huurhuis Dutch, Flemish
- jachthuis Dutch, Flemish
- kaartenhuis Dutch, Flemish
- kakhuis Dutch, Flemish
- kamphuis Dutch, Flemish
- klokhuis Dutch, Flemish
- knekelhuis Dutch, Flemish
- koetshuis Dutch, Flemish
- koffiehuis Dutch, Flemish
- koningshuis Dutch, Flemish
- koophuis Dutch, Flemish
- kosthuis Dutch, Flemish
- kweekhuis Dutch, Flemish
- landhuis Dutch, Flemish
- langhuis Dutch, Flemish
- leprozenhuis Dutch, Flemish
- lijkenhuis Dutch, Flemish
- modehuis Dutch, Flemish
- moederhuis Dutch, Flemish
- natuurbrand Dutch, Flemish
- nieuwbouwhuis Dutch, Flemish
- olie Dutch, Flemish
- operahuis Dutch, Flemish
- opvanghuis Dutch, Flemish
- pesthuis Dutch, Flemish
- poppenhuis Dutch, Flemish
- provinciehuis Dutch, Flemish
- raadhuis Dutch, Flemish
- rijtjeshuis Dutch, Flemish
- rusthuis Dutch, Flemish
- schijthuis Dutch, Flemish
- slachthuis Dutch, Flemish
- slakkenhuis Dutch, Flemish
- sloophuis Dutch, Flemish
- speelhuis Dutch, Flemish
- spinhuis Dutch, Flemish
- spookhuis Dutch, Flemish
- stadhuis Dutch, Flemish
- stokebrand Dutch, Flemish
- studentenhuis Dutch, Flemish
- stuurhuis Dutch, Flemish
- tehuis Dutch, Flemish
- theehuis Dutch, Flemish
- thuis Dutch, Flemish
- tolhuis Dutch, Flemish
- trappenhuis Dutch, Flemish
- tuchthuis Dutch, Flemish
- tuinhuis Dutch, Flemish
- vakantiehuis Dutch, Flemish
- vakwerkhuis Dutch, Flemish
- veenbrand Dutch, Flemish
- veilinghuis Dutch, Flemish
- veldbrand Dutch, Flemish
- verbeterhuis Dutch, Flemish
- verpleeghuis Dutch, Flemish
- vogelhuis Dutch, Flemish
- voorhuis Dutch, Flemish
- vorstenhuis Dutch, Flemish
- wachthuis Dutch, Flemish
- wachthuisje Dutch, Flemish
- warenhuis Dutch, Flemish
- weeshuis Dutch, Flemish
- wereldbrand Dutch, Flemish
- wijnhuis Dutch, Flemish
- woningbrand Dutch, Flemish
- woonhuis Dutch, Flemish
- ziekenhuis Dutch, Flemish
- zomerhuis Dutch, Flemish
- zonnebrand Dutch, Flemish
- zothuis Dutch, Flemish
- brant Middle Dutch
- huus Middle Dutch
- brand Afrikaans
- brandweer Afrikaans
- huis Afrikaans
- olie
- huis
- thuis
- brand
- tehuis
- huizen
- bakkes
- Huisman
- kakhuis
- branden
- tolhuis
- huisgod
- zothuis
- huismus
- huiskat
- bushuis
- bakhuis
- badhuis
- eethuis
- dolhuis
- gekhuis
- armhuis
- bedehuis
- wijnhuis
- theehuis
- tuinhuis
- boelhuis
- huisstof
- modehuis
- huurhuis
- voorhuis
- clubhuis
- godshuis
- bosbrand
- klokhuis
- huisraad
- huisbaas
- huiskerk
- landhuis
- danshuis
- huisdeur
- huiswerk
- raadhuis
- filmhuis
- kosthuis
- brandbom
- huismuis
- rusthuis
- pesthuis
- huisarts
- weeshuis
- huisvuil
- woonhuis
- blokhuis
- huistaak
- gasthuis
- spinhuis
- kamphuis
- stadhuis
- koophuis
- hoerhuis
- langhuis
- boothuis
- gildehuis
- koetshuis
- tuchthuis
- kweekhuis
- huisslaaf
- huisafval
- buurthuis
- brandmuur
- spookhuis
- herenhuis
- brandkast
- huisvlijt
- huiskamer
- droomhuis
- zomerhuis
- dorpshuis
- huisgeest
- huisvader
- wachthuis
- brandwond
- stuurhuis
- huiselijk
- huisfeest
- veldbrand
- veenbrand
- speelhuis
- huiscavia
- brandweer
- vogelhuis
- brandpunt
- armenhuis
- gemakhuis
- operahuis
- sloophuis
- warenhuis
- jachthuis
- brouwhuis
- huisvrouw
- achterhuis
- brandbrief
- brandkraan
- knekelhuis
- gebedshuis
- diensthuis
- hoerenhuis
- gildenhuis
- opvanghuis
- duivenhuis
- huisschaap
- huisarrest
- huismarter
- stokebrand
- ziekenhuis
- gekkenhuis
- poppenhuis
- huizenblok
- huisgenoot
- brandslang
- schijthuis
- buitenhuis
- huiswaarts
- slachthuis
- brandkogel
- lijkenhuis
- brandspuit
- moederhuis
- huisvriend
- huizenbouw
- zonnebrand
- brandwonde
- huishouden
- huisaltaar
- koffiehuis
- huisnummer
- huisploert
- woningbrand
- rijtjeshuis
- brillenhuis
- huissleutel
- vorstenhuis
- vakwerkhuis
- huizenmarkt
- veilinghuis
- huisgemaakt
- koningshuis
- beenderhuis
- huiswarming
- huiszoeking
- slakkenhuis
- brandschade
- brandschoon
- wereldbrand
- benedenhuis
- trappenhuis
- kaartenhuis
- buitenshuis
- natuurbrand
- wachthuisje
- huistelefoon
- verbeterhuis
- vakantiehuis
- brandblusser
- brandmeester
- geboortehuis
- verpleeghuis
- huisschilder
- leprozenhuis
- gemeentehuis
- grachtenhuis
- brandstichten
- bejaardenhuis
- provinciehuis
- studentenhuis
- huisbrandolie
- nieuwbouwhuis
- huizenbezitter
- huisnijverheid
- brandschilderen
- diaconessenhuis
- blijf-van-mijn-lijfhuis