aanslag
Dutch (Brabantic)
/ˈaːn.slɑx/
noun
Definitions
- deposit substance layered on a surface
- stroke, keystroke
- attack, assault
- (of taxes) assessment
Etymology
Inherited from Middle Dutch aenslach compound from Dutch, Flemish aan (on, to, -an, at) + Dutch, Flemish slag (hit, stroke, blow, battle, strike, beat, beating, knock).
Origin
Dutch (Brabantic)
slag
Gloss
hit, stroke, blow, battle, strike, beat, beating, knock
Concept
Semantic Field
Basic actions and technology
Ontological Category
Action/Process
Kanji
戦, 闘
Emoji
🎯
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- onslaught English
- onslaughter English
- slaught English
- aambeeld Dutch, Flemish
- aambei Dutch, Flemish
- aan Dutch, Flemish
- aanaarden Dutch, Flemish
- aanademen Dutch, Flemish
- aanbaffen Dutch, Flemish
- aanbakken Dutch, Flemish
- aanbegin Dutch, Flemish
- aanbehoren Dutch, Flemish
- aanbelanden Dutch, Flemish
- aanbelang Dutch, Flemish
- aanbellen Dutch, Flemish
- aanbesteden Dutch, Flemish
- aanbesterven Dutch, Flemish
- aanbetreffen Dutch, Flemish
- aanbetrouwen Dutch, Flemish
- aanbevelen Dutch, Flemish
- aanbieden Dutch, Flemish
- aanblaffen Dutch, Flemish
- aanblazen Dutch, Flemish
- aanblijven Dutch, Flemish
- aanblik Dutch, Flemish
- aanbod Dutch, Flemish
- aanbouw Dutch, Flemish
- aanbouwen Dutch, Flemish
- aanbranden Dutch, Flemish
- aanbreken Dutch, Flemish
- aanbrengen Dutch, Flemish
- aanbrug Dutch, Flemish
- aanbruisen Dutch, Flemish
- aanbrullen Dutch, Flemish
- aandacht Dutch, Flemish
- aandeel Dutch, Flemish
- aandenken Dutch, Flemish
- aandienen Dutch, Flemish
- aandikken Dutch, Flemish
- aandoen Dutch, Flemish
- aandragen Dutch, Flemish
- aandrang Dutch, Flemish
- aandrentelen Dutch, Flemish
- aandribbelen Dutch, Flemish
- aandrift Dutch, Flemish
- aandrijven Dutch, Flemish
- aandringen Dutch, Flemish
- aandrukken Dutch, Flemish
- aanduiden Dutch, Flemish
- aandurven Dutch, Flemish
- aanduwen Dutch, Flemish
- aaneen Dutch, Flemish
- aanerven Dutch, Flemish
- aanfluiten Dutch, Flemish
- aangaan Dutch, Flemish
- aangeboren Dutch, Flemish
- aangenaam Dutch, Flemish
- aangeven Dutch, Flemish
- aangezicht Dutch, Flemish
- aanglijden Dutch, Flemish
- aangluren Dutch, Flemish
- aangooien Dutch, Flemish
- aangorden Dutch, Flemish
- aangrenzen Dutch, Flemish
- aangrijpen Dutch, Flemish
- aangrinniken Dutch, Flemish
- aangroei Dutch, Flemish
- aangroeien Dutch, Flemish
- aanhalen Dutch, Flemish
- aanhang Dutch, Flemish
- aanhangen Dutch, Flemish
- aanhebben Dutch, Flemish
- aanhechten Dutch, Flemish
- aanhelpen Dutch, Flemish
- aanhijgen Dutch, Flemish
- aanhijsen Dutch, Flemish
- aanhitsen Dutch, Flemish
- aanhopen Dutch, Flemish
- aanhoren Dutch, Flemish
- aanhouden Dutch, Flemish
- aanhuilen Dutch, Flemish
- aanjagen Dutch, Flemish
- aanjuichen Dutch, Flemish
- aankaarten Dutch, Flemish
- aankakken Dutch, Flemish
- aankijken Dutch, Flemish
- aanklacht Dutch, Flemish
- aanklagen Dutch, Flemish
- aanklampen Dutch, Flemish
- aankleden Dutch, Flemish
- aankloppen Dutch, Flemish
- aankloten Dutch, Flemish
- aanknopen Dutch, Flemish
- aankomen Dutch, Flemish
- aankomst Dutch, Flemish
- aankondigen Dutch, Flemish
- aankooien Dutch, Flemish
- aankoop Dutch, Flemish
- aankopen Dutch, Flemish
- aankunnen Dutch, Flemish
- aankwispelen Dutch, Flemish
- aanlachen Dutch, Flemish
- aanlappen Dutch, Flemish
- aanlassen Dutch, Flemish
- aanleggen Dutch, Flemish
- aanlengen Dutch, Flemish
- aanleren Dutch, Flemish
- aanleveren Dutch, Flemish
- aanlichten Dutch, Flemish
- aanliggen Dutch, Flemish
- aanlijmen Dutch, Flemish
- aanlijnen Dutch, Flemish
- aanlonken Dutch, Flemish
- aanmaken Dutch, Flemish
- aanmanen Dutch, Flemish
- aanmelden Dutch, Flemish
- aanmeren Dutch, Flemish
- aanmerken Dutch, Flemish
- aanmoedigen Dutch, Flemish
- aannaaien Dutch, Flemish
- aannaderen Dutch, Flemish
- aannemen Dutch, Flemish
- aannopen Dutch, Flemish
- aanpakken Dutch, Flemish
- aanpappen Dutch, Flemish
- aanpassen Dutch, Flemish
- aanplakken Dutch, Flemish
- aanplanten Dutch, Flemish
- aanprijzen Dutch, Flemish
- aanraden Dutch, Flemish
- aanraken Dutch, Flemish
- aanranden Dutch, Flemish
- aanreiken Dutch, Flemish
- aanrekenen Dutch, Flemish
- aanrennen Dutch, Flemish
- aanrichten Dutch, Flemish
- aanrijden Dutch, Flemish
- aanrit Dutch, Flemish
- aanroep Dutch, Flemish
- aanroepen Dutch, Flemish
- aanroeren Dutch, Flemish
- aanschaffen Dutch, Flemish
- aanschellen Dutch, Flemish
- aanscherpen Dutch, Flemish
- aanschieten Dutch, Flemish
- aanschrappen Dutch, Flemish
- aanschreeuwen Dutch, Flemish
- aanschrijven Dutch, Flemish
- aanschroeven Dutch, Flemish
- aanschudden Dutch, Flemish
- aanschuiven Dutch, Flemish
- aanslaan Dutch, Flemish
- aanslepen Dutch, Flemish
- aanslijken Dutch, Flemish
- aanslingeren Dutch, Flemish
- aansluiten Dutch, Flemish
- aansmeden Dutch, Flemish
- aansmelten Dutch, Flemish
- aansmeren Dutch, Flemish
- aansnellen Dutch, Flemish
- aanspannen Dutch, Flemish
- aanspelden Dutch, Flemish
- aanspelen Dutch, Flemish
- aanspijkeren Dutch, Flemish
- aanspinnen Dutch, Flemish
- aanspoelen Dutch, Flemish
- aansporen Dutch, Flemish
- aanspraak Dutch, Flemish
- aanspreken Dutch, Flemish
- aanstampen Dutch, Flemish
- aanstaren Dutch, Flemish
- aansteken Dutch, Flemish
- aanstellen Dutch, Flemish
- aansterven Dutch, Flemish
- aanstippen Dutch, Flemish
- aanstoffen Dutch, Flemish
- aanstoken Dutch, Flemish
- aanstoot Dutch, Flemish
- aanstormen Dutch, Flemish
- aanstoten Dutch, Flemish
- aanstrepen Dutch, Flemish
- aanstrikken Dutch, Flemish
- aanstrompelen Dutch, Flemish
- aansullen Dutch, Flemish
- aantaal Dutch, Flemish
- aantal Dutch, Flemish
- aantalen Dutch, Flemish
- aantasten Dutch, Flemish
- aantekenen Dutch, Flemish
- aantijgen Dutch, Flemish
- aantillen Dutch, Flemish
- aantocht Dutch, Flemish
- aantokkelen Dutch, Flemish
- aantonen Dutch, Flemish
- aantreden Dutch, Flemish
- aantreffen Dutch, Flemish
- aantrekken Dutch, Flemish
- aanval Dutch, Flemish
- aanvallen Dutch, Flemish
- aanvangen Dutch, Flemish
- aanvaren Dutch, Flemish
- aanvatten Dutch, Flemish
- aanvechten Dutch, Flemish
- aanversterven Dutch, Flemish
- aanvertrouwen Dutch, Flemish
- aanverwant Dutch, Flemish
- aanvinken Dutch, Flemish
- aanvliegen Dutch, Flemish
- aanvoeden Dutch, Flemish
- aanvoegen Dutch, Flemish
- aanvoelen Dutch, Flemish
- aanvoer Dutch, Flemish
- aanvoeren Dutch, Flemish
- aanvraag Dutch, Flemish
- aanvragen Dutch, Flemish
- aanvreten Dutch, Flemish
- aanvullen Dutch, Flemish
- aanvuren Dutch, Flemish
- aanwaaien Dutch, Flemish
- aanwakkeren Dutch, Flemish
- aanwassen Dutch, Flemish
- aanwenden Dutch, Flemish
- aanwerken Dutch, Flemish
- aanwerpen Dutch, Flemish
- aanwerven Dutch, Flemish
- aanweven Dutch, Flemish
- aanwezig Dutch, Flemish
- aanwijzen Dutch, Flemish
- aanwinnen Dutch, Flemish
- aanwoekeren Dutch, Flemish
- aanwortelen Dutch, Flemish
- aanwrijven Dutch, Flemish
- aanzaaien Dutch, Flemish
- aanzanden Dutch, Flemish
- aanzeggen Dutch, Flemish
- aanzeilen Dutch, Flemish
- aanzetten Dutch, Flemish
- aanzien Dutch, Flemish
- aanzijn Dutch, Flemish
- aanzitten Dutch, Flemish
- aanzoeten Dutch, Flemish
- aanzouten Dutch, Flemish
- aanzuren Dutch, Flemish
- aanzwellen Dutch, Flemish
- aanzwemmen Dutch, Flemish
- aderslag Dutch, Flemish
- bom Dutch, Flemish
- bomaanslag Dutch, Flemish
- doodslag Dutch, Flemish
- doorslag Dutch, Flemish
- drieslagstelsel Dutch, Flemish
- genadeslag Dutch, Flemish
- glottisslag Dutch, Flemish
- golfslag Dutch, Flemish
- grondslag Dutch, Flemish
- hagelslag Dutch, Flemish
- hartslag Dutch, Flemish
- herculesslag Dutch, Flemish
- inslag Dutch, Flemish
- kaakslag Dutch, Flemish
- kaalslag Dutch, Flemish
- kalk Dutch, Flemish
- kalkaanslag Dutch, Flemish
- kwartslag Dutch, Flemish
- mokerslag Dutch, Flemish
- moord Dutch, Flemish
- moordaanslag Dutch, Flemish
- muntslag Dutch, Flemish
- naslag Dutch, Flemish
- neerslag Dutch, Flemish
- omsingelingsslag Dutch, Flemish
- omslag Dutch, Flemish
- ontslag Dutch, Flemish
- polsslag Dutch, Flemish
- riemslag Dutch, Flemish
- schoolslag Dutch, Flemish
- slag Dutch, Flemish
- slagbal Dutch, Flemish
- slagboom Dutch, Flemish
- slaginstrument Dutch, Flemish
- slagkracht Dutch, Flemish
- slagroom Dutch, Flemish
- slagschaduw Dutch, Flemish
- slagschip Dutch, Flemish
- slagvaardig Dutch, Flemish
- slagveld Dutch, Flemish
- slagwapen Dutch, Flemish
- slagwerk Dutch, Flemish
- slagzwaard Dutch, Flemish
- steenslag Dutch, Flemish
- stokslag Dutch, Flemish
- tankslag Dutch, Flemish
- tegenslag Dutch, Flemish
- toeslag Dutch, Flemish
- toverslag Dutch, Flemish
- uitputtingsslag Dutch, Flemish
- veldslag Dutch, Flemish
- zeeslag Dutch, Flemish
- zelfmoord Dutch, Flemish
- zelfmoordaanslag Dutch, Flemish
- zweepslag Dutch, Flemish
- aenslach Middle Dutch
- slach Middle Dutch
- āne Middle Dutch
- aan Afrikaans
- aan
- bom
- slag
- kalk
- moord
- aanbod
- inslag
- aanval
- aambei
- omslag
- aantal
- naslag
- aanrit
- aaneen
- aanzijn
- aanroep
- aangaan
- aantaal
- zeeslag
- ontslag
- aanbrug
- aanzien
- aanbouw
- aandoen
- aankoop
- aandeel
- toeslag
- aanvoer
- aanblik
- aanhang
- slagbal
- aanweven
- slagroom
- aantalen
- aandrang
- aanhopen
- aantocht
- aambeeld
- aankomen
- aanmanen
- polsslag
- aanvraag
- aangroei
- neerslag
- aanwezig
- aanerven
- slagveld
- aanjagen
- slagboom
- aanleren
- doorslag
- aandrift
- aangeven
- aanduwen
- aanstoot
- aderslag
- aanzuren
- aanhalen
- aantonen
- muntslag
- aankopen
- kaakslag
- veldslag
- aanvuren
- slagwerk
- aanmeren
- aanraken
- aanhoren
- aanraden
- hartslag
- tankslag
- aandacht
- aannopen
- aanvaren
- aannemen
- riemslag
- aanbegin
- doodslag
- kaalslag
- golfslag
- aanslaan
- stokslag
- aankomst
- aanmaken
- aanwerken
- aanaarden
- aanvoeden
- aanstaren
- aanhitsen
- aankijken
- aansteken
- hagelslag
- aanslepen
- aanduiden
- aanvoegen
- aanstoten
- aanlassen
- aantijgen
- aandragen
- aanbreken
- aansmeden
- aankloten
- aanmelden
- aanreiken
- zweepslag
- aankooien
- aanvatten
- aanhelpen
- aanvinken
- aanwerpen
- aanzitten
- aanwinnen
- tegenslag
- aanlengen
- aanlonken
- toverslag
- aanzouten
- aankleden
- aanbellen
- aanhijsen
- aanwijzen
- aanzetten
- aanzaaien
- aanliggen
- zelfmoord
- aanwerven
- steenslag
- slagwapen
- aansullen
- aanbaffen
- aanvallen
- aanzeilen
- slagschip
- aanhuilen
- kwartslag
- aanwenden
- aangenaam
- aandikken
- aanlijmen
- aanvragen
- aankunnen
- aansporen
- aanhebben
- aantreden
- aanvullen
- aanstoken
- aanlachen
- aanlijnen
- aanbouwen
- aanrijden
- aanrennen
- aanblazen
- aandurven
- aanspraak
- aangooien
- aanleggen
- aantasten
- aanknopen
- aanroeren
- aanademen
- aanvreten
- aanwaaien
- aanwassen
- aangorden
- aanhijgen
- aanspelen
- grondslag
- aansmeren
- aanzeggen
- aanpappen
- aanpassen
- aanvoelen
- aandenken
- aanzoeten
- aanklacht
- aanhouden
- aannaaien
- aanlappen
- aanranden
- aangluren
- aanzanden
- aanbieden
- aanhangen
- aanpakken
- aanmerken
- aanvangen
- aandienen
- aanvoeren
- aanklagen
- aankakken
- aanbakken
- aanbelang
- mokerslag
- aanroepen
- aantillen
- aangrijpen
- aangroeien
- aangrenzen
- aanblijven
- aanrekenen
- bomaanslag
- aanstoffen
- aanvliegen
- slagkracht
- aanplakken
- aanprijzen
- aanslijken
- aanlichten
- aanleveren
- aanwrijven
- aantekenen
- aandrijven
- aansnellen
- aanbehoren
- aandrukken
- aanstellen
- aanspreken
- aansmelten
- aangeboren
- aanfluiten
- aanspannen
- genadeslag
- aangezicht
- aanbranden
- aanspelden
- aanstrepen
- aansluiten
- aantrekken
- aanstippen
- aanbrengen
- aanvechten
- aanjuichen
- aandringen
- slagzwaard
- aanzwellen
- aanblaffen
- aanbevelen
- aankaarten
- aanspoelen
- aanstampen
- aanglijden
- aanplanten
- aanverwant
- aanbruisen
- aanstormen
- schoolslag
- aantreffen
- aannaderen
- aanrichten
- aansterven
- aanklampen
- aankloppen
- aanhechten
- aanzwemmen
- aanbrullen
- aanspinnen
- aanschudden
- aanschaffen
- aankondigen
- kalkaanslag
- aanwortelen
- glottisslag
- aanstrikken
- slagschaduw
- aanschuiven
- slagvaardig
- aantokkelen
- aanschellen
- aanmoedigen
- aanbesteden
- aanwakkeren
- aanwoekeren
- aanscherpen
- aanschieten
- aanbelanden
- aanschrijven
- aanslingeren
- aanschroeven
- herculesslag
- aandrentelen
- aankwispelen
- aandribbelen
- moordaanslag
- aanbesterven
- aangrinniken
- aanbetreffen
- aanspijkeren
- aanschrappen
- aanbetrouwen
- aanversterven
- aanschreeuwen
- aanvertrouwen
- aanstrompelen
- slaginstrument
- uitputtingsslag
- drieslagstelsel
- omsingelingsslag
- zelfmoordaanslag