aanbaffen
Dutch (Brabantic)
/ˈaːnˌbɑ.fə(n)/
verb
Definitions
- both senses
Etymology
Compound from Dutch, Flemish aan (on, to, -an, at) + Dutch, Flemish baffen (bark).
Origin
Dutch (Brabantic)
baffen
Gloss
bark
Concept
Semantic Field
Animals
Ontological Category
Other
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aambeeld Dutch, Flemish
- aambei Dutch, Flemish
- aan Dutch, Flemish
- aanaarden Dutch, Flemish
- aanademen Dutch, Flemish
- aanbakken Dutch, Flemish
- aanbegin Dutch, Flemish
- aanbehoren Dutch, Flemish
- aanbelanden Dutch, Flemish
- aanbelang Dutch, Flemish
- aanbellen Dutch, Flemish
- aanbesteden Dutch, Flemish
- aanbesterven Dutch, Flemish
- aanbetreffen Dutch, Flemish
- aanbetrouwen Dutch, Flemish
- aanbevelen Dutch, Flemish
- aanbieden Dutch, Flemish
- aanblaffen Dutch, Flemish
- aanblazen Dutch, Flemish
- aanblijven Dutch, Flemish
- aanblik Dutch, Flemish
- aanbod Dutch, Flemish
- aanbouw Dutch, Flemish
- aanbouwen Dutch, Flemish
- aanbranden Dutch, Flemish
- aanbreken Dutch, Flemish
- aanbrengen Dutch, Flemish
- aanbrug Dutch, Flemish
- aanbruisen Dutch, Flemish
- aanbrullen Dutch, Flemish
- aandacht Dutch, Flemish
- aandeel Dutch, Flemish
- aandenken Dutch, Flemish
- aandienen Dutch, Flemish
- aandikken Dutch, Flemish
- aandoen Dutch, Flemish
- aandragen Dutch, Flemish
- aandrang Dutch, Flemish
- aandrentelen Dutch, Flemish
- aandribbelen Dutch, Flemish
- aandrift Dutch, Flemish
- aandrijven Dutch, Flemish
- aandringen Dutch, Flemish
- aandrukken Dutch, Flemish
- aanduiden Dutch, Flemish
- aandurven Dutch, Flemish
- aanduwen Dutch, Flemish
- aaneen Dutch, Flemish
- aanerven Dutch, Flemish
- aanfluiten Dutch, Flemish
- aangaan Dutch, Flemish
- aangeboren Dutch, Flemish
- aangenaam Dutch, Flemish
- aangeven Dutch, Flemish
- aangezicht Dutch, Flemish
- aanglijden Dutch, Flemish
- aangluren Dutch, Flemish
- aangooien Dutch, Flemish
- aangorden Dutch, Flemish
- aangrenzen Dutch, Flemish
- aangrijpen Dutch, Flemish
- aangrinniken Dutch, Flemish
- aangroei Dutch, Flemish
- aangroeien Dutch, Flemish
- aanhalen Dutch, Flemish
- aanhang Dutch, Flemish
- aanhangen Dutch, Flemish
- aanhebben Dutch, Flemish
- aanhechten Dutch, Flemish
- aanhelpen Dutch, Flemish
- aanhijgen Dutch, Flemish
- aanhijsen Dutch, Flemish
- aanhitsen Dutch, Flemish
- aanhopen Dutch, Flemish
- aanhoren Dutch, Flemish
- aanhouden Dutch, Flemish
- aanhuilen Dutch, Flemish
- aanjagen Dutch, Flemish
- aanjuichen Dutch, Flemish
- aankaarten Dutch, Flemish
- aankakken Dutch, Flemish
- aankijken Dutch, Flemish
- aanklacht Dutch, Flemish
- aanklagen Dutch, Flemish
- aanklampen Dutch, Flemish
- aankleden Dutch, Flemish
- aankloppen Dutch, Flemish
- aankloten Dutch, Flemish
- aanknopen Dutch, Flemish
- aankomen Dutch, Flemish
- aankomst Dutch, Flemish
- aankondigen Dutch, Flemish
- aankooien Dutch, Flemish
- aankoop Dutch, Flemish
- aankopen Dutch, Flemish
- aankunnen Dutch, Flemish
- aankwispelen Dutch, Flemish
- aanlachen Dutch, Flemish
- aanlappen Dutch, Flemish
- aanlassen Dutch, Flemish
- aanleggen Dutch, Flemish
- aanlengen Dutch, Flemish
- aanleren Dutch, Flemish
- aanleveren Dutch, Flemish
- aanlichten Dutch, Flemish
- aanliggen Dutch, Flemish
- aanlijmen Dutch, Flemish
- aanlijnen Dutch, Flemish
- aanlonken Dutch, Flemish
- aanmaken Dutch, Flemish
- aanmanen Dutch, Flemish
- aanmelden Dutch, Flemish
- aanmeren Dutch, Flemish
- aanmerken Dutch, Flemish
- aanmoedigen Dutch, Flemish
- aannaaien Dutch, Flemish
- aannaderen Dutch, Flemish
- aannemen Dutch, Flemish
- aannopen Dutch, Flemish
- aanpakken Dutch, Flemish
- aanpappen Dutch, Flemish
- aanpassen Dutch, Flemish
- aanplakken Dutch, Flemish
- aanplanten Dutch, Flemish
- aanprijzen Dutch, Flemish
- aanraden Dutch, Flemish
- aanraken Dutch, Flemish
- aanranden Dutch, Flemish
- aanreiken Dutch, Flemish
- aanrekenen Dutch, Flemish
- aanrennen Dutch, Flemish
- aanrichten Dutch, Flemish
- aanrijden Dutch, Flemish
- aanrit Dutch, Flemish
- aanroep Dutch, Flemish
- aanroepen Dutch, Flemish
- aanroeren Dutch, Flemish
- aanschaffen Dutch, Flemish
- aanschellen Dutch, Flemish
- aanscherpen Dutch, Flemish
- aanschieten Dutch, Flemish
- aanschrappen Dutch, Flemish
- aanschreeuwen Dutch, Flemish
- aanschrijven Dutch, Flemish
- aanschroeven Dutch, Flemish
- aanschudden Dutch, Flemish
- aanschuiven Dutch, Flemish
- aanslaan Dutch, Flemish
- aanslag Dutch, Flemish
- aanslepen Dutch, Flemish
- aanslijken Dutch, Flemish
- aanslingeren Dutch, Flemish
- aansluiten Dutch, Flemish
- aansmeden Dutch, Flemish
- aansmelten Dutch, Flemish
- aansmeren Dutch, Flemish
- aansnellen Dutch, Flemish
- aanspannen Dutch, Flemish
- aanspelden Dutch, Flemish
- aanspelen Dutch, Flemish
- aanspijkeren Dutch, Flemish
- aanspinnen Dutch, Flemish
- aanspoelen Dutch, Flemish
- aansporen Dutch, Flemish
- aanspraak Dutch, Flemish
- aanspreken Dutch, Flemish
- aanstampen Dutch, Flemish
- aanstaren Dutch, Flemish
- aansteken Dutch, Flemish
- aanstellen Dutch, Flemish
- aansterven Dutch, Flemish
- aanstippen Dutch, Flemish
- aanstoffen Dutch, Flemish
- aanstoken Dutch, Flemish
- aanstoot Dutch, Flemish
- aanstormen Dutch, Flemish
- aanstoten Dutch, Flemish
- aanstrepen Dutch, Flemish
- aanstrikken Dutch, Flemish
- aanstrompelen Dutch, Flemish
- aansullen Dutch, Flemish
- aantaal Dutch, Flemish
- aantal Dutch, Flemish
- aantalen Dutch, Flemish
- aantasten Dutch, Flemish
- aantekenen Dutch, Flemish
- aantijgen Dutch, Flemish
- aantillen Dutch, Flemish
- aantocht Dutch, Flemish
- aantokkelen Dutch, Flemish
- aantonen Dutch, Flemish
- aantreden Dutch, Flemish
- aantreffen Dutch, Flemish
- aantrekken Dutch, Flemish
- aanval Dutch, Flemish
- aanvallen Dutch, Flemish
- aanvangen Dutch, Flemish
- aanvaren Dutch, Flemish
- aanvatten Dutch, Flemish
- aanvechten Dutch, Flemish
- aanversterven Dutch, Flemish
- aanvertrouwen Dutch, Flemish
- aanverwant Dutch, Flemish
- aanvinken Dutch, Flemish
- aanvliegen Dutch, Flemish
- aanvoeden Dutch, Flemish
- aanvoegen Dutch, Flemish
- aanvoelen Dutch, Flemish
- aanvoer Dutch, Flemish
- aanvoeren Dutch, Flemish
- aanvraag Dutch, Flemish
- aanvragen Dutch, Flemish
- aanvreten Dutch, Flemish
- aanvullen Dutch, Flemish
- aanvuren Dutch, Flemish
- aanwaaien Dutch, Flemish
- aanwakkeren Dutch, Flemish
- aanwassen Dutch, Flemish
- aanwenden Dutch, Flemish
- aanwerken Dutch, Flemish
- aanwerpen Dutch, Flemish
- aanwerven Dutch, Flemish
- aanweven Dutch, Flemish
- aanwezig Dutch, Flemish
- aanwijzen Dutch, Flemish
- aanwinnen Dutch, Flemish
- aanwoekeren Dutch, Flemish
- aanwortelen Dutch, Flemish
- aanwrijven Dutch, Flemish
- aanzaaien Dutch, Flemish
- aanzanden Dutch, Flemish
- aanzeggen Dutch, Flemish
- aanzeilen Dutch, Flemish
- aanzetten Dutch, Flemish
- aanzien Dutch, Flemish
- aanzijn Dutch, Flemish
- aanzitten Dutch, Flemish
- aanzoeten Dutch, Flemish
- aanzouten Dutch, Flemish
- aanzuren Dutch, Flemish
- aanzwellen Dutch, Flemish
- aanzwemmen Dutch, Flemish
- baffen Dutch, Flemish
- āne Middle Dutch
- aan Afrikaans
- aan
- aanbod
- aanval
- aambei
- baffen
- aantal
- aanrit
- aaneen
- aanzijn
- aanroep
- aangaan
- aantaal
- aanbrug
- aanslag
- aanzien
- aanbouw
- aandoen
- aankoop
- aandeel
- aanvoer
- aanblik
- aanhang
- aanweven
- aantalen
- aandrang
- aanhopen
- aantocht
- aambeeld
- aankomen
- aanmanen
- aanvraag
- aangroei
- aanwezig
- aanerven
- aanjagen
- aanleren
- aandrift
- aangeven
- aanduwen
- aanstoot
- aanzuren
- aanhalen
- aantonen
- aankopen
- aanvuren
- aanmeren
- aanraken
- aanraden
- aanhoren
- aandacht
- aannopen
- aanvaren
- aannemen
- aanbegin
- aanslaan
- aankomst
- aanmaken
- aanwerken
- aanaarden
- aanvoeden
- aanstaren
- aanhitsen
- aankijken
- aansteken
- aanslepen
- aanduiden
- aanvoegen
- aanstoten
- aanlassen
- aantijgen
- aandragen
- aanbreken
- aansmeden
- aankloten
- aanmelden
- aanreiken
- aankooien
- aanvatten
- aanhelpen
- aanvinken
- aanwerpen
- aanzitten
- aanwinnen
- aanlengen
- aanlonken
- aanzouten
- aankleden
- aanbellen
- aanhijsen
- aanwijzen
- aanzetten
- aanzaaien
- aanliggen
- aanwerven
- aansullen
- aanvallen
- aanzeilen
- aanhuilen
- aanwenden
- aangenaam
- aandikken
- aanlijmen
- aanvragen
- aankunnen
- aansporen
- aanhebben
- aantreden
- aanvullen
- aanstoken
- aanlachen
- aanlijnen
- aanbouwen
- aanrijden
- aanrennen
- aanblazen
- aandurven
- aanspraak
- aangooien
- aanleggen
- aantasten
- aanknopen
- aanroeren
- aanademen
- aanvreten
- aanwaaien
- aanwassen
- aangorden
- aanhijgen
- aanspelen
- aansmeren
- aanzeggen
- aanpappen
- aanpassen
- aanvoelen
- aandenken
- aanzoeten
- aanklacht
- aanhouden
- aannaaien
- aanlappen
- aanranden
- aangluren
- aanzanden
- aanbieden
- aanhangen
- aanvangen
- aanpakken
- aanmerken
- aandienen
- aanvoeren
- aanklagen
- aankakken
- aanbakken
- aanbelang
- aanroepen
- aantillen
- aangrijpen
- aangroeien
- aangrenzen
- aanblijven
- aanrekenen
- aanstoffen
- aanvliegen
- aanplakken
- aanprijzen
- aanslijken
- aanlichten
- aanleveren
- aanwrijven
- aantekenen
- aandrijven
- aansnellen
- aanbehoren
- aandrukken
- aanstellen
- aanspreken
- aansmelten
- aangeboren
- aanfluiten
- aanspannen
- aangezicht
- aanbranden
- aanspelden
- aanstrepen
- aansluiten
- aantrekken
- aanstippen
- aanbrengen
- aanvechten
- aanjuichen
- aandringen
- aanzwellen
- aanblaffen
- aanbevelen
- aankaarten
- aanspoelen
- aanstampen
- aanglijden
- aanplanten
- aanverwant
- aanbruisen
- aanstormen
- aantreffen
- aannaderen
- aanrichten
- aansterven
- aanklampen
- aankloppen
- aanhechten
- aanzwemmen
- aanbrullen
- aanspinnen
- aanschudden
- aanschaffen
- aankondigen
- aanwortelen
- aanstrikken
- aanschuiven
- aantokkelen
- aanschellen
- aanmoedigen
- aanbesteden
- aanwakkeren
- aanwoekeren
- aanscherpen
- aanschieten
- aanbelanden
- aanschrijven
- aanslingeren
- aanschroeven
- aandrentelen
- aankwispelen
- aandribbelen
- aanbesterven
- aangrinniken
- aanbetreffen
- aanspijkeren
- aanschrappen
- aanbetrouwen
- aanversterven
- aanschreeuwen
- aanvertrouwen
- aanstrompelen