zitkamer
Dutch (Brabantic)
/ˈzɪtˌkaː.mər/
noun
Definitions
- A parlour, salon or sitting room.
Etymology
Compound from Dutch, Flemish zitten (sit) + Dutch, Flemish kamer (room, chamber).
Origin
Dutch (Brabantic)
kamer
Gloss
room, chamber
Concept
Semantic Field
The house
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
室, 房
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- zitkamer English
- camera Latin
- aalmoezenierskamer Dutch, Flemish
- aanzitten Dutch, Flemish
- achterkamer Dutch, Flemish
- badkamer Dutch, Flemish
- bankzitter Dutch, Flemish
- bedkamer Dutch, Flemish
- bestekamer Dutch, Flemish
- bezitten Dutch, Flemish
- bijzitten Dutch, Flemish
- boegbuiskamer Dutch, Flemish
- dwarszitten Dutch, Flemish
- eenkamerig Dutch, Flemish
- folterkamer Dutch, Flemish
- gildekamer Dutch, Flemish
- grafkamer Dutch, Flemish
- huiskamer Dutch, Flemish
- inzitten Dutch, Flemish
- kamer Dutch, Flemish
- kamerarrest Dutch, Flemish
- kamerjas Dutch, Flemish
- kamerlid Dutch, Flemish
- kamermeisje Dutch, Flemish
- kamermuziek Dutch, Flemish
- kamerolifant Dutch, Flemish
- kamerplant Dutch, Flemish
- kamerstuk Dutch, Flemish
- kamertemperatuur Dutch, Flemish
- kleedkamer Dutch, Flemish
- kraamkamer Dutch, Flemish
- leraarskamer Dutch, Flemish
- lerarenkamer Dutch, Flemish
- luchtkamer Dutch, Flemish
- martelkamer Dutch, Flemish
- operatiekamer Dutch, Flemish
- paskamer Dutch, Flemish
- rederijkerskamer Dutch, Flemish
- rommelkamer Dutch, Flemish
- schatkamer Dutch, Flemish
- slaapkamer Dutch, Flemish
- spreekkamer Dutch, Flemish
- studeerkamer Dutch, Flemish
- tegenzitten Dutch, Flemish
- tuinkamer Dutch, Flemish
- uitzitten Dutch, Flemish
- vastzitten Dutch, Flemish
- verbrandingskamer Dutch, Flemish
- verzitten Dutch, Flemish
- voorzitten Dutch, Flemish
- wachtkamer Dutch, Flemish
- woonkamer Dutch, Flemish
- zitbank Dutch, Flemish
- zitbeen Dutch, Flemish
- zitgrasmaaier Dutch, Flemish
- zitmeubel Dutch, Flemish
- zitpenning Dutch, Flemish
- zitski Dutch, Flemish
- zitskiën Dutch, Flemish
- zitten Dutch, Flemish
- zitting Dutch, Flemish
- zitvlak Dutch, Flemish
- zitvlees Dutch, Flemish
- zolderkamer Dutch, Flemish
- zondagskamer Dutch, Flemish
- OK Indonesian
- kamar Indonesian
- cāmere Middle Dutch
- sitten Middle Dutch
- kamer Afrikaans
- sit Afrikaans
- sitkamer Afrikaans
- *sittjan Frankish
- kamber Papiamentu
- kamer
- zitski
- zitten
- zitbank
- zitbeen
- zitting
- zitvlak
- bezitten
- kamerjas
- inzitten
- zitvlees
- zitskiën
- kamerlid
- paskamer
- bedkamer
- badkamer
- bijzitten
- huiskamer
- zitmeubel
- kamerstuk
- verzitten
- woonkamer
- grafkamer
- uitzitten
- tuinkamer
- aanzitten
- kraamkamer
- vastzitten
- schatkamer
- gildekamer
- bestekamer
- bankzitter
- voorzitten
- slaapkamer
- luchtkamer
- zitpenning
- kleedkamer
- kamerplant
- eenkamerig
- wachtkamer
- martelkamer
- zolderkamer
- tegenzitten
- spreekkamer
- achterkamer
- kamermeisje
- folterkamer
- dwarszitten
- rommelkamer
- kamerarrest
- kamermuziek
- kamerolifant
- leraarskamer
- studeerkamer
- zondagskamer
- lerarenkamer
- boegbuiskamer
- zitgrasmaaier
- operatiekamer
- kamertemperatuur
- rederijkerskamer
- verbrandingskamer
- aalmoezenierskamer