woontoren
Dutch (Brabantic)
/ˈʋoːnˌtoː.rə(n)/
noun
Definitions
- residential tower
Etymology
Compound from Dutch, Flemish wonen (live, reside) + Dutch, Flemish toren (tower).
Origin
Dutch (Brabantic)
toren
Gloss
tower
Concept
Semantic Field
Warfare and hunting
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
楼, 塔
Emoji
🗼
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Eiffeltoren Dutch, Flemish
- belegeringstoren Dutch, Flemish
- bewonen Dutch, Flemish
- bijwonen Dutch, Flemish
- boortoren Dutch, Flemish
- geschutstoren Dutch, Flemish
- inwonen Dutch, Flemish
- kasteeltoren Dutch, Flemish
- kerktoren Dutch, Flemish
- klokkentoren Dutch, Flemish
- koeltoren Dutch, Flemish
- lichttoren Dutch, Flemish
- panoramatoren Dutch, Flemish
- schaaktoren Dutch, Flemish
- schachttoren Dutch, Flemish
- toren Dutch, Flemish
- torenflat Dutch, Flemish
- torenfort Dutch, Flemish
- torenhoog Dutch, Flemish
- torenspits Dutch, Flemish
- torenwacht Dutch, Flemish
- uitkijktoren Dutch, Flemish
- vieringtoren Dutch, Flemish
- vuurtoren Dutch, Flemish
- wachttoren Dutch, Flemish
- watertoren Dutch, Flemish
- wonen Dutch, Flemish
- woning Dutch, Flemish
- woonark Dutch, Flemish
- woonerf Dutch, Flemish
- woongedeelte Dutch, Flemish
- woonhuis Dutch, Flemish
- woonkamer Dutch, Flemish
- woonlaag Dutch, Flemish
- woonoord Dutch, Flemish
- woonplaats Dutch, Flemish
- woonregio Dutch, Flemish
- woonruimte Dutch, Flemish
- woonst Dutch, Flemish
- torre Middle Dutch
- wōnen Middle Dutch
- toring Afrikaans
- wonen
- toren
- woonst
- woning
- woonerf
- bewonen
- inwonen
- woonark
- woonoord
- woonhuis
- bijwonen
- woonlaag
- woonregio
- vuurtoren
- torenhoog
- woonkamer
- torenflat
- boortoren
- koeltoren
- torenfort
- kerktoren
- woonplaats
- torenwacht
- torenspits
- lichttoren
- watertoren
- wachttoren
- woonruimte
- Eiffeltoren
- schaaktoren
- uitkijktoren
- kasteeltoren
- woongedeelte
- schachttoren
- vieringtoren
- klokkentoren
- panoramatoren
- geschutstoren
- belegeringstoren