torenspits
Dutch (Brabantic)
noun
Definitions
- (architecture) spire
Etymology
Compound from Dutch, Flemish toren (tower) + Dutch, Flemish spits (apex, pointed, peak).
Origin
Dutch (Brabantic)
spits
Gloss
apex, pointed, peak
Concept
Semantic Field
Spatial relations
Ontological Category
Property
Kanji
岳, 峰
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- spitz German
- Eiffeltoren Dutch, Flemish
- belegeringstoren Dutch, Flemish
- boortoren Dutch, Flemish
- geschutstoren Dutch, Flemish
- kasteeltoren Dutch, Flemish
- kerktoren Dutch, Flemish
- klokkentoren Dutch, Flemish
- koeltoren Dutch, Flemish
- lichttoren Dutch, Flemish
- panoramatoren Dutch, Flemish
- schaaktoren Dutch, Flemish
- schachttoren Dutch, Flemish
- spits Dutch, Flemish
- spitsmuis Dutch, Flemish
- spitssnuitdolfijn Dutch, Flemish
- spitsstrook Dutch, Flemish
- spitsuur Dutch, Flemish
- spitsvondig Dutch, Flemish
- toren Dutch, Flemish
- torenflat Dutch, Flemish
- torenfort Dutch, Flemish
- torenhoog Dutch, Flemish
- torenwacht Dutch, Flemish
- uitkijktoren Dutch, Flemish
- vieringtoren Dutch, Flemish
- vuurtoren Dutch, Flemish
- wachttoren Dutch, Flemish
- watertoren Dutch, Flemish
- woontoren Dutch, Flemish
- torre Middle Dutch
- toring Afrikaans
- toren
- spits
- spitsuur
- vuurtoren
- torenhoog
- torenflat
- boortoren
- koeltoren
- spitsmuis
- torenfort
- kerktoren
- woontoren
- torenwacht
- lichttoren
- watertoren
- wachttoren
- Eiffeltoren
- spitsvondig
- spitsstrook
- schaaktoren
- uitkijktoren
- kasteeltoren
- schachttoren
- vieringtoren
- klokkentoren
- panoramatoren
- geschutstoren
- belegeringstoren
- spitssnuitdolfijn