sluipverkeer
Dutch (Brabantic)
/ˈslœy̯p.fərˌkeːr/
noun
Definitions
- traffic that engages in cut-through driving.
Etymology
Compound from Dutch, Flemish sluipen (sneak, slip) + Dutch, Flemish verkeer (traffic, exchange, intercourse).
Origin
Dutch (Brabantic)
verkeer
Gloss
traffic, exchange, intercourse
Concept
Semantic Field
Basic actions and technology
Ontological Category
Action/Process
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Verkehr German
- autoverkeer Dutch, Flemish
- besluipen Dutch, Flemish
- geslachtsverkeer Dutch, Flemish
- handelsverkeer Dutch, Flemish
- insluipen Dutch, Flemish
- luchtvaartverkeer Dutch, Flemish
- luchtverkeer Dutch, Flemish
- ontsluipen Dutch, Flemish
- scheepvaartverkeer Dutch, Flemish
- sluipen Dutch, Flemish
- sluiper Dutch, Flemish
- sluipmoordenaar Dutch, Flemish
- sluipweg Dutch, Flemish
- sluipwesp Dutch, Flemish
- snelverkeer Dutch, Flemish
- verkeer Dutch, Flemish
- verkeersader Dutch, Flemish
- verkeersafwikkeling Dutch, Flemish
- verkeersfuik Dutch, Flemish
- verkeersknoop Dutch, Flemish
- verkeersknooppunt Dutch, Flemish
- verkeerslicht Dutch, Flemish
- verkeersongeluk Dutch, Flemish
- verkeersongeval Dutch, Flemish
- verkeerspaal Dutch, Flemish
- verkeersplein Dutch, Flemish
- verkeersregel Dutch, Flemish
- verkeersvliegtuig Dutch, Flemish
- vliegverkeer Dutch, Flemish
- vreemdelingenverkeer Dutch, Flemish
- wegsluipen Dutch, Flemish
- wegverkeer Dutch, Flemish
- slupen Middle Dutch
- verkeer Afrikaans
- sluiper
- verkeer
- sluipen
- sluipweg
- besluipen
- insluipen
- sluipwesp
- ontsluipen
- wegverkeer
- wegsluipen
- autoverkeer
- snelverkeer
- verkeersfuik
- verkeersader
- luchtverkeer
- vliegverkeer
- verkeerspaal
- verkeersknoop
- verkeersplein
- verkeerslicht
- verkeersregel
- handelsverkeer
- verkeersongeval
- verkeersongeluk
- sluipmoordenaar
- geslachtsverkeer
- verkeersknooppunt
- luchtvaartverkeer
- verkeersvliegtuig
- scheepvaartverkeer
- verkeersafwikkeling
- vreemdelingenverkeer